Eenentwintig jaar van wensen en walsen,
wijn en weerzien, woede en wonden.
Ik weiger mezelf voor te stellen als een naam.
Ik zou mezelf niet kunnen benoemen
anders dan mezelf.
Ik ben geplukt en geperst en gerijpt en getrokken
in een glas, met een hals zo strak.
Een gebotteld vat ervaringen
dat wil schenken en morsen. Vloeien
in de handen van zij die leed hebben geleden
en zij die kunnen
het minste beminnen.
Ik zal ademen. In,
omdat de zon brandt en de regen valt. Uit,
omdat de aarde draait en mijn middelvinger adequaat uithaalt.
Als ik dicht, dient dat voor een hoger doel.
Ik herinner me de rijmpjes nog
waarbij we om beurt in elkaars handen klapten.
Is dat de eerste vorm van intieme contacten?
Ons laatste gesprek is van mijn geheugen verdwenen.
Zijn we nog vrienden? Of
stel je die vraag enkel aan vreemden?
Tijd gaat zo traag dat je mist wat het vraagt tot je mist wat het nam.
Ik heb nooit eerder gesproken
over de avond dat ik mijn schoen zette voor Sinterklaas
en de volgende ochtend volwassen wakker ben geschoten.
Nog tot mijn 15 heeft het geduurd voor iemand mij aansprak
met “mevrouw”.
Ja, de verjaardag van een jeugd gevlogen vraagt om rouw.