In het bos van Oeterwaele

21 sep. 2020 · 9 keer gelezen · 1 keer geliket

 

 

Koning Frost is een hufter en hij weet het.

Het is nog rustig in het bos van Oeterwaele. Het geurt naar den, naar prikkelende moed. Katja heeft enkel sandalen voor het zachtste strand. Over vele naalden, in wit ondergoed loopt ze naar de beek. De fakir zit in het brandpunt van de ochtendzon. Hij speelt er met het vuur waarmee Tanguy de onschuld straks in vlammen zet.

Tanguy moet ver weg blijven. Uit onze gedachten. Katja's ogen zijn al minder blauw en als ze terugkomt van de Oeterwaelse Kreek, sijpelen kwieke druppels van haar kin. Alles is om op te vangen. Vallende nachtvlinders, zonnestralen die zich door de kruinen wagen en Katja wil weldra in mijn armen liggen.

Ik hoop het en zo mag het worden. Zo mag het elke dag zijn. En toch. Voor je het weet, slaapt er een grauwe hemel aan je voeten, staat de lochting weer eens vol met zurkel. Ook klauwtjesmos groeit rapper dan je denkt. Het vult zo vlug als hazensnot je ganse kop en lijf. Je bent al snel gestikt.

Op een lichtgroen bedje kom je dan te liggen, dood en uitgeleefd, tenzij je azijn bent blijven drinken. Met regelmaat, af en toe een slok en hey! Ik ben niet meer bang, juicht het eekhoorntje. Het staat op zijn achterpootjes, lust de brokken brood.

Katja wil dat ik morgen bakker word. Voor de beestjes in dit woud, voor de honger van haar tederheid, de kriebels in haar buik. Of om harde korsten naar de kop van Koning Frost te gooien, zeg ik.

Staat er hier een ijscoventer achter elke stam? Katja haalt de schouders op en ze hoeft het niet te weten, dat ik hem meermaals uitschold aan de telefoon, dat ik naar die Roi Gelé gejouwd heb dat ik geen diepvriezer heb, dat hij aan het Zuidervaartje moet zijn, bij Tanguy. Die heeft een ijskast voor wel zeven lijken.

Katja lacht altijd, als ik vertel over de Koningen van het Leefbeterland. Die met hun winkeltjes, met hun camionetten vol sausijzen, bitterballen, ham en burgers voor alle bewoners van de Kwik-en-Flupkestraat.

Het vlees zit vast, verkleumd in zakjes, erwten, spruiten heel dicht bij elkaar. Likkedingen zijn er voor het kind en ik doe een ijskardeuntje na. Noëlla aan de tennisclub. Eén hoorntje, drie bollen en ze plakt er aan de zijkant nog een joekel van een hostie tegenaan.

Tegen het vallen, tegen het wegglijden. Het is glad op de stam van de omgevallen beuk. Ik houd Katja vast, steun haar billen, geef een hand. Hier smelt de tijd bijna. Toch woont er in dit bos geen Salvador Dali. De dieren leven anders, maar gewoon. De langpootmuggen blijven ongeschilderd en er rijdt geen onraad op de rug van onze pony.

Sjamajee en Sarie Marais. Ek weet niet hoekom daar 'n lied uit Suid-Afrika in my ore lui, en so hard verdomp!

Stilte. Het is aan de bevers, die hier allen een ukulele hebben en dit moet wel een sprookje zijn, want al het blauw is uit het gezicht van Katja verdwenen, alle vorst in mijn hart is gedooid. Ik denk dat ik nu echt alles gevonden heb, het bos van Oeterwaele, weerklank van een eeuwigfrisse dauw en die berusting, Katja is voorgoed van mij en ik voel het. Ik ben. Dat zerp verleden kwijt.

 

 

uit de reeks 'Residu'

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

21 sep. 2020 · 9 keer gelezen · 1 keer geliket