terwijl de wind de granen streelde
hebben ze mij gevonden
in een koekoeksnest
ze hebben mij meegenomen
als een reuzengnoom voor een
hottentottenkinderboerderij
gejaagd door hun tijdelijke
kerstboombossen mijn veren
en mijn kleren behangen
met hun herinneringen vogel-
griep misschien ik was kapot
ik sliep levend beefde nog
heel even zag ik twee konijnen
in een pijp gevangen werd ik
wrang genepen in een bocht
ze hadden steden wrede wasem
veelvraatstank en smog hing
rond de dichtgegroeide oren
af te tellen dagen vroegen
om een einde sneltreinwielen
om wat plat te rijden
ik denk nog vaak terug aan
Gordon the moron die me duwde
op die derde donderdag van
september de septische put
zat vol met dolle aaltjes weet je
dat ik graag zwem in open water
veel later en nog steeds was ik niet
losgelaten door die mensen met hun
brij my sweet Julie heeft nog lang gehuild
ik zat daar voorbarig mezelf bijna
van kant te maken onder een niets
vermoedende zon als een zondaar
zonder schuld snippers kanttekeningen
betrappen konden ze mij niet
zij daar met hun lelijke weelde
levereendjes lelijke ploezes
sandwiches bouwkranen sanitaire
stank en krankenhuizen het was
die rauwe lust hun rechte wortelen
in folie gewikkeld werd een laatste
wens de witte pens van een dakloze
lag in het gras wat wel meeviel
was dat ik haar ooit gevonden had
zij met haar meesterlijke krullen
behaard was de poes met een geitebaard
wij zijn het echt dachten we
zo vrij als eendjes van plastiek
drijvend in een vijver of een navel-
putje ik ging naar de vleesbiecht
in haar schoot kon ik dacht ik
mij verbergen lichtjaren eenzaamheid
vergeten de jonge merels zaten
op een draad vol stroom en de
ontlading stierf in stilte heeft ze
die ochtend bij die verse dageraad
de cellen koel ontboden
zich niet langer
nog te splitsen
nam om kwart voor zes
een mes om mij te doden
uit de reeks 'Waanhoop'