Toen ik gisteren aan het pissen was, vroeg ik me ineens af hoe het eigenlijk nog met Kai-Mook zou zijn. Ik herinner mij dat we met de hele natie zo uitkeken naar de komst van dat geslurfd mirakeltje, alsof het uit de baarmoeder zou komen met een oplossing voor het gat in de begroting, een geneesmiddel tegen kanker en het geheim van hoe je bechamelsaus zonder klonters maakt. Er hingen zelfs camera’s in de kooi van hoogzwangere moeder Phyo Phyo – olifanten geven evenveel om privacy als de gemiddelde Facebookgebruiker – zodat iedereen live kon zien wanneer het grote moment was aangebroken. En wij zaten allemaal zo dicht met onze neus op het scherm dat we de olifantenschede bijna konden ruiken.
De dag dat het schattig, gerimpeld jong eindelijk haar hoofdje liet zien, was iedereen buiten zichzelf van vreugde. Alle mannelijke bezoekers van ZOO Antwerpen mochten gratis binnen als ze hun broekzakken binnenstebuiten keerden, hun rits openzipten en hun eigen kleine Kai-Mook vrolijk lieten rondbengelen, mits de belofte dat het hele zoobezoek lang te doen. Vrouwen mochten binnen zonder betalen als ze aan de entree hun panty’s uittrokken en op handen en voeten de bevallende Phyo Phyo met een maximum aan inlevingsvermogen imiteerden. Sommigen gingen zo ver om in de trein op weg naar de zoo al een olifantenknuffel in hun gleuf te proppen en die er dan tijdens het spektakel, tot grote verbazing van de toegangsbedienden, met pijnlijke olifantenkreten uit te baren. Deze dames kregen er terecht nog een bonnetje bovenop voor een gratis glas cava in Grand Café Flamingo.
En zo ging het in de dagen na de geboorte en heel het land vierde feest en we zongen olifantenliederen, en we bakten baby-olifantenkoekjes met onze kinderen, die we deelden met onze buren – de koekjes, niet de kinderen – en homo’s werden in mekaar gestampt, want zelfs een hartverwarmend fenomeen als een geboorte in een bedreigde dierenfamilie kan helaas niet voorkomen dat er dagelijks homo’s in mekaar worden gestampt, ondanks het feit dat ze al lang voor de hype fan waren van harige slurven en we eindelijk allemaal even één ding meer gemeenschappelijk hadden.
En dan bleek dat dat olifantje, dat om op te vreten was en waar we ons jarenlang peter en meter van voelden, zich op 7-jarige leeftijd al rijp genoeg achtte om zelf moeder te worden! En allemaal waren we gedegouteerd van die kleine kinderhoer die heel de tijd een rolletje had gespeeld en die, terwijl onze kinderen zich allemaal verkleedden in baby-olifantjes met carnaval, had liggen vogelen met elk beest in de dierentuin dat nog niet eens een beetje een slurf had!
Het laatste wat ik er daarna van gehoord heb, is dat ze de sloerie van haar slagtanden hebben beroofd, dat ze twee van haar poten hebben afgezet (links voor en rechts achter), en dat Peter Goossens ze een tijdlang in Hof van Cleve geserveerd heeft als ‘verrassingsnuggets met krokantje van ivoorstamperbloesemblad.’ Daarna hebben de dierenverzorgers haar op een boot richting Afrika gezet met de woorden: ‘ik hoop voor jou dat het lang duurt voor de jagers je vinden, maar ik zou er niet te hard op rekenen, schijnheilige dinosauruskut. Als de Afrikaanse olifanten je al niet eerder weten te strikken, want naar het schijnt lusten die Aziatische olifanten rauw en hangen ze ze op in de hoogste boom of gooien ze hen dood met brandende neushoornkak.’
Sindsdien staat er in de vuilste uithoek van Planckendael een kartonnen olifant die Kai-Mook moet voorstellen. En iedereen kan zien dat het niet de echte is, maar niemand komt ernaartoe om het effectief te ontdekken, omdat iedereen in ons land het gehad heeft met die walgelijke dierenslet, die ons heel even weer liet geloven in een betere wereld waarin wonderen bestaan, waarin we ons allemaal verbonden voelen en we beseffen dat we veel meer kunnen bereiken als we ons achter hetzelfde doel scharen. En 11 miljoen Belgen bleven gedesillusioneerd achter, ons dood schamend over hoe we allemaal toch zo kinderlijk naïef hadden kunnen zijn.