Kanker

12 jun 2025 · 6 keer gelezen · 0 keer geliket

Twaalf jaar en ik werd volwassen. Dat is vroeg. Een baksteen in mijn gezicht. Een baksteen zo zwaar en zo hard gesmeten dat ik ervan achteruitdeinsde, de kamer doorvloog, van de trap rolde en in de kelder met mijn kanis tegen de boiler kletterde. Ik kreeg er een vreselijke bloeduitstorting van en al dat opgehoopt sop maakte mijn hoofd zwaarder. Zo zwaar dat mijn schouders uit de kom vlogen, mijn rug brak en mijn knieschijven van tussen mijn benen sprongen. Te zwaar dus. Het was tijd voor een onthoofding.

Negen mei was de dag waarop die baksteen gesmeten werd. Dat was toen toevallig Onze Lieve Heer Hemelvaart. Veertig dagen voor die baksteen aangekondigd werd. Dat was toen toevallig Pasen

“De dokters zullen je vader niet meer kunnen redden”, zei moeder.

“Is het echt?”, vroeg ik.

“Ja”, zei ze, “ga nu maar paaseitjes zoeken.” Ik zocht dan maar paaseitjes.

Mijn vader was uit speciaal hout gesneden, vergankelijk hout, maar toch speciaal hout. Voor hij stervend met een halve tong en een etterende nek door zijn hoofdkussen kwijlde, kon hij over vijftien man springen. Jeroen Sputbroek, man nummer zestien, heeft het hem nooit vergeven. In zijn hoedanigheid van gefaald topsporter was mijn pa tevens mijn trainer. Hij stond brullend aan de zijlijn tijdens mijn eerste voetbalpasjes. De gouden jaren waren dat. De ploeg won 23-0, 34-1 en op een slechte dag eens 17-2. Het geheim wapen? Een twaalfjarig meisje. Ik speelde een jaar hoger, vanwege mijn ongezien spelinzicht, zij speelde een jaar lager simpelweg omdat ze een meisje was. Ze was echter een kop groter dan alle jongere jongens en volledig onklopbaar op de hoge voorzetten die ik haar gaf. Wij waren het duo, de sterspelers, de trots van de ploeg en we wisten het. Ieder doelpunt vierden we samen. In de ongure douches van Ploegsteert, een Waals gehucht dat we met 35-0 afkuisten, nam ze me apart. Het handdoekje op de grond en mijn tienjarige handen voelden hun eerste foef, die van het lager spelend thans oh zo groots meisje. Tien jaar, dat is vroeg. Zo vroeg dat ik besloot om daarna een lange pauze in te lassen. Een pauze die slechts enkele onderbrekingen kende.

“Klootzak”, riep een van die onderbrekingen nadat ik haar bakkes had ondergespoten, ofschoon ze me nog zo mooi gevraagd had om het proper te houden. Het is dat ik het omwille van mijn moeilijke jeugd niet laten kan. Ik gaf haar een doekje om het mengsel van tranen en sperma af te vegen en adviseerde vriendelijk om in het vervolg haar ogen te sluiten. “Klootzak”, riep ze opnieuw. Ik wou haar vragen of een echte klootzak een met verdwaalde brokken wc-papier versierde kut zou aflebberen tot zijn tong er stijf van staat, maar ik zweeg, want ik ben een flinke jongen.

Het wordt wel eens tijd voor een lief, denk ik. Iemand waarmee op voorhand afgesproken is waar er dan wel, dan niet gespoten mag worden. Iemand die ik zo graag zie dat ik zelfs met een stijve tong door lebber tot ik met een ijl hoofd in haar geil flauwval. Iemand waarvoor ik op een dag met bloemen zal thuiskomen. Wetend dat ik geen bloemenman ben zal ze meteen achterdochtig zijn en denken dat ik haar op Grieks biologische wijze beschimmelde yoghurt vergeten ben, het verkeerde merk ladyshave meenam, het niet heb kunnen laten om met de helft van ons spaargeld een original pressing van Sgt peppers loneley hearts club band aan te schaffen, of godsamme zelfs vermoedt dat ik op een ander zit.

Ik zal haar sussen en vertellen hoe ik met mijn lompe poten tegen een bloempot aanliep en hoe die bloemen voor de ogen van een Colruytmedewerkster op de grond smakten en hoe ik me daardoor sociaal verplicht voelde die vervallen bloemen aan te kopen. Dat zal vast de waarheid zijn.

Zijdelings geef ik haar ook mee dat ze er nog altijd goed uitziet, dat haar ondertussen vijfendertig jaar oude met vlees beplakte botten stralen als de jonge voetjes van het jobstudentje waarvoor het bloemenboeket terechtkwam. Dat zal vast een leugen zijn.

Of mijn vrouw op haar vijfendertigste zal stralen of ik überhaupt een vrouw zal hebben wanneer ik zelf die vijfendertig aantik, dat weet ik niet. Ik zal van mijn vrouw houden, dat weet ik wel. Op eenvoudige wijze, de wijze waarop enkel mannen in staat zijn lief te hebben.

Zo had ge mijn vader en mijn moeder. Een simpele vent en een gecompliceerd vrouwke. Een combinatie die wel vaker voorkomt, al passeren er tussen die koppels soms wervelwinden die de zuilen doen daveren, hekken uit de grond sleuren en dakpannen met zich meenemen en in die wervelwinden konden ze elkaar de kanker toewensen. Mijn vader kreeg het. Een paar mensen lachten. God, Zijn vader, Luc die hem twee pakjes sigaretten per dag verkocht en ja, Jeroentje Sputbroek natuurlijk, die aan mijn vaders sprong een verdraaide endeldarm overgehouden had en sindsdien enkel nog sierlijke krullen kakte. Ik lachte niet, ik huilde en ben daar niet mee opgehouden tot ik zeventien werd, tot mijn kaakspieren ineens besloten om mijn mondhoeken de ander kant op te duwen. Ik lachte. Het was een goede ommekeer, dat lachen, het gaat me beter af. Lachend krijg ik ook meer aandacht. Ik ben dan ook geen vrouw.  

Ik zal van mijn vrouw houden. Omdat ze van de slager een sneetje Normandisch spek, waar ik zo verrukt op ben, voor mij meebrengt. Omdat ze me met slechts lichtjes geïrriteerde ogen de auto in hijst wanneer ik mij weeral eens heb laten gaan op de jaarlijkse barbecuereünie van de schoolvrienden. “Schat, volgende keer ben ik nuchter”, zeg ik met een zware tong en wrijf eens over haar bil. Ze duwt mijn hand weg en het gaspedaal in. Als we thuiskomen, de kinderen in bed liggen en de oppas betaald is, kruipen we eens dicht bij elkaar, zoals we dat in het prille begin vaker deden, zoals we dat dan te weinig zullen doen. En dan speel ik met haar krullend haar, rust haar hoofd op mijn borst, zuig ik op haar vingers en lekt ze mijn nek. En inderdaad, we fluisteren in elkaars oor dat we dit te weinig doen. Twee maanden later fluisteren we hetzelfde.

Ik zal van mijn vrouw houden, maar voor ik dat kan doen, moet ik er eerst een vinden en wat is me dat een karwei zeg. Het zit zo, de meeste vrouwen, de meeste mensen tout court, zijn uiterst oninteressant. Om de overdaad kaf van het zeldzame koren te scheiden moet interesse eerst geveinsd worden. Je studeert hier ook, wat doe je? Knesselare, waar ligt dat? Paardrijden, jumping of dressuur? En je danst ook nog, welke soort dan? “Modern”, zegt ze. Ik wil zeggen dat ik nooit van mijn leven nog van plan ben geld te geven aan een paar mensen die op syncopes over elkaar rollen, maar ik zwijg, want ik ben een flinke jongen. Ik bedenk me ook dat alles slechter wordt met de term ‘modern’ ervoor. Moderne dans is voor dansers zonder ritme, moderne kunst voor kunstenaars zonder vingers en moderne componisten kunnen een toonaard geen halve maat aanhouden. Amateurs en artiesten. Het onderscheid wordt steeds vager. Kunst bestaat uit de pretentie om fouten als vindingrijkheid te verkopen. Zo wordt gesteld dat er opzettelijk een pas-de-deux-et-demi werd gesprongen, dat een schilderdoek waar een ongestelde vrouw al schijtend over wandelde elke euro van de anderhalf miljoen waard is en dat de strijker die tijdens de fagotsolo een paukenslag tegen het gezicht van de trompettist aanveegde, nauwgezet de partituur volgde.  

Ik liet mijn literatuur ooit lezen door een van mijn vrienden. “Goed gevonden”, zei hij, “lekker modern” en ik wou ogenblikkelijk voor een schilderezel een kogel door mijn kop jagen. Compositie in rood, schakering .45. Vijf miljoen, alstublieft.

Eerlijk, al rolt mijn vrouw twee uur lang op een medley van le sacre du printemps en Baby van Justin Bieber, ik zal ernaar kijken en ik zal verdomme al een kwartier voor het eind rechtstaand klappen, zolang ze ‘s avonds maar even graag eens over mij rolt, drie uur lang als ze het nog aankan.

Ik liet mijn literatuur ook eens lezen door een van mijn vriendinnen. Na anderhalve paragraaf, ergens rond de woorden ‘nadat ik haar bakkes ondergespoten had’ schold ze me uit voor misogynist. Ik zei met een lach dat ik dat woord niet kende. Het is dat ik het ze, omwille van mijn moeilijke jeugd, graag hoor uitleggen. Ze gaf, zoals verwacht, een gebrekkige definitie en voegde eraan toe dat mannelijke schrijvers al lang afgeschreven zijn. Ik verweet haar voor misandrisch kutwijf. Zij zei zonder lach dat ze dat woord niet kende. Vriendelijk dat ik ben, heb ik het uitgelegd: “Het is een samenstelling, van de woorden kut en wijf, wat beiden dysfemismes zijn voor respectievelijk vagina en vrouw.” Ze werd boos en vloekte dat ze natuurlijk het andere woord bedoelde en daarbij, dat ze het woord dysfemisme ook niet begreep. Ik wou haar minderbegaafd hoofd zo’n slag verkopen dat ze achterwaarts de Leie in sukkelde, maar dat heb ik niet gedaan, zo’n dingen doe ik niet, want ik ben een flinke jongen.

Het meisje had ergens wel gelijk, vrouwen schrijven beter dan mannen. Toch de beste schrijvers hoofdzakelijk mannen zijn. Dat is niet eerlijk, inderdaad, zo is de wereld. De meeste rappers zijn zwart, de beste rapper is wit net zoals de meeste rockgitaristen, Jimi Hendrix was dan weer zwart. En zo is die oneerlijke wereld op een of andere manier misschien toch in balans en zijn er voor elke vijf verkrachtingen ook vijf vrouwelijke orgasmes. “En als je nu met mij naar bed gaat”, zei ik tegen datzelfde meisje, “kunnen we er tien van maken.” Ze ontplofte helemaal, bloed vloeide voor haar ogen en ze haalde uit. Ik kon op het nippertje opzij duiken en haar vlakke hand ontwijken. Die actie wekte mijn langs vaders kant vastgeroeste judogenen en geheel onvrijwillig smeet ik haar met een Ashi Guruma de grond in. Ze rolde en rolde en rolde en rolde en rolde en rolde en sukkelde toch nog achterwaarts in de Leie.

Het is misschien wel eens tijd voor een lief, nee... wacht, ik wil een lief, ach, ik heb er gewoonweg een nodig. Het is dat de liefde mij, omwille van mijn moeilijke jeugd, angst inboezemt. Al voelde ik onlangs wel liefde, van de ziekmakende soort, de soort die ronddraait in uw maag, gutst en klutst tegen het uiteinde van uw slokdarm. Misselijk, zwetend, uitgeput, braakte ik het voor haar uit. “Nee”, zei ze, “hou het maar, ik moet het van u niet hebben.” Er zat niets anders op dan mijn lauwe kots dan maar weer op te fretten. Het amper verteerd brokkenpapje kwam in mijn maag aan en onmiddellijk woelde het daar alles om. Het deed pijn, meer dan tevoren. Maagzweren, buikrampen en zure oprispingen. En ik zei tegen mijn dokter: “Dokter, kunt ge niet iets doen tegen die pijn.”

“Jawel”, zei hij, “Alles verwijderen.”

“Alles?”, vroeg ik.

“Ja, echt alles.”

En zo heb ik alles chirurgisch laten verwijderen en dat alles ligt nu ergens te rotten in een medische afvalcontainer, tussen het kankerweefsel van linkerteelballen en rechtertepels. Echter ik koester hoop, hoop dat de chirurgen zoals bij mijn vader een paar dingen over het hoofd gezien hebben, enkele kleine uitlopers, die klaar staan om aan te vallen, uit te breiden en me uiteindelijk weer helemaal te overmeesteren.

Ze zijn er nog, ik voel ze rond mijn hart wriemelen, spartelen. Het innemen begint. De start, de kleine foutjes, de gemiste hartslagen, de stamelingen, de hallucinante dagdromen. De leuke foutjes. Het lichaam dat anders functioneert. Een of twee graden koorts, lichtjes ziek. En telkens haar frivole ogen in het nachtlicht schitteren, verzwakt mijn immuunsysteem, connecteren meer uitlopers. Ze vormen klompen. De kanker groeit. De fouten worden groter en erger en vervelend. Verlamd, jaloers, boos, agressief, geil, blij, zwevend, vliegend, smachtend, angstig, onzeker, triest, hunkerend. En opnieuw verlamd. De cirkel rond. Een onstilbaar verlangen. De liefde is uitgezaaid. De kanker manifesteert.

Laat mijn lichaam stoppen met vechten, laat de cellen delen, op goedaardige plaatsen, op kwaadaardige plaatsen. Ik wil er moe van zijn, onzeker van worden, fouten door maken. En alstublieft, sta me toe om alles dan weer uit kotsen. Op de vloer, over jouw schoenen, op je broek. En wanneer de afkeer weer in je ogen verschijnt, neem ik alvast een emmer en een dweil en kuis ik het beschamende goedje wel weer op. Alleen.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

12 jun 2025 · 6 keer gelezen · 0 keer geliket