De lopende band had alles naar haar toegebracht.
Kassalade is niet om op te eten. Zo sprak ik tegen haar, terwijl haar vingers munten uit die geldschuif peuterden.
Dat is lief van je. Dat zei ze, want ik had voor haar ogen dat briefje gered.
Ik had dat rolletje, ik had die kleefband van haar gekregen.
En ‘s avonds. Voorzichtig. Dan leg ik wat krabsalade in mijn nek. Zo beweerde ze.
Tegen die jeuk. Soms uit verveling. Ik voegde daar niets aan toe.
Zo hebben wij malkander leren kennen.
Zo zijn wij een stel geworden.
uit de reeks 'Kleinood'