Prologue
Als Marise ineens van straat geplukt wordt omdat ze zogezegd uitverkozen is, komt ze terecht in een deel van de hemel waar je echt van alles kunt worden. Van dat ogenblik heet ze niet meer Marise, maar Leyli en gaat er een geheel nieuwe wereld voor haar open waar ze zich volledig thuis voelt. Ze mist haar vader en broer niet eens die niets wetend achter bleven op aarde. Ze maakt kennis met de wereld van engelen en priesteressen, jagers en wachters. Ze komt er zelfs achter wie God is. Maar deze hele perfecte wereld lijkt bijna in te storten als een student die vroeger verbannen was vanwege haar gedrag, ineens terug komt. Ze lijkt ongevaarlijk, maar is zo goed in het liegen, dat ze een hele nieuwe werkelijkheid lijkt te scheppen waar iedereen in verdrinkt. Iemand moet haar stoppen, maar hoe kan dat als niemand weet wat ze echt doet en Leyli de enige die haar niet geloofd?
1. Ready or not?
Marise was het geruzie van haar vader en broer zo beu dat ze er zo snel mogelijk aan wilde ontsnappen. Gelukkig was Tessa, haar beste vriendin die hier op een kwartier lopen woonde, er altijd voor haar. Zo trok ze haar zwarte rijlaarzen aan, want het pad liep door het bos, en vertrok. Ze pakte onderweg haar gsm uit haar broekzak om Tessa te zeggen dat ze even langskwam, maar struikelde over een boomwortel en verloor haar gsm. Zoekend kroop ze over de grond om hem terug te vinden, maar zag ineens iemand staan. Hij had een los wit T-shirt aan en een grijzige broek wat hem best wel goed stond. Hij was lang en dun, maar niet ongezond dun. Zijn halflange haar waaide naar achteren toen ze een beetje beschaamd opstond. Hij lachte vriendelijk naar haar alsof hij niet had gezien dat ze net als een hond over de grond gekropen had. “Ik ben mijn gsm verloren,” stamelt ze, maar lachte dan ook omdat zijn glimlach gewoon zo aanstekelijk was. Maar in plaats van aan te bieden om te helpen zoeken, zei hij: “Je bent uitgekozen als nieuwe studente in het paradijs. Je bent speciaal, en wij denken dat je er klaar voor bent.” Verward staarde ze hem aan. Waar had hij het in hemelsnaam over? “Ik zal je begeleiden naar het Paradijs, van daaruit kun je doen wat je wilt,” zei hij. “Als je mij wil volgen?” Hij draaide zich om en, in plaats van door te lopen na drie stappen, strekte hij zijn arm om iets in de lucht aan te raken wat Marise niet kon zien. Er verscheen een rimpeling in de lucht om zijn hand heen wat leek op water. De rimpeling vormde een steeds groter wordende cirkel, tot hij groot genoeg was om er doorheen te kijken. Het deed Marise denken aan een zeepbel die nooit zou ontploffen, hoe groot je hem ook maakte. Zo behandelde de jongen hem ook. Het bleek uiteindelijk een manshoge poort te zijn waar zij met gemak doorheen kon, maar of de jongen erdoor zou passen, was te betwijfelen. Ze had geen idee of ze nu mee moest of niet, wie weet wat hij allemaal met haar zou doen. Ze vertrouwde hem niet helemaal. Hij stond te wachten als een wachter voor de poort die hij met één vinger nog steeds aanraakte, waarschijnlijk om hem zo intact te houden. Toen ze er doorheen keek naar waar ze uit zou komen als ze er door zou lopen, zag ze een prachtige plek met hoge bomen en bloemen en blije mensen die maar niet ophielden met lachen. Ze kon hen niet horen, maar het leek haar niet echt. “Wat is dat?” vroeg ze wat onzeker. “Dat is het Paradijs, gelegen aan één kant van de hemel. Hier kun je worden wat je altijd al had willen zijn.” Marise was in de war. Betekende dit dat ze dood was en dit de weg was naar de hemel? Ze had dan eerder iets van een licht verwacht of zo. En trouwens, ze wist wel zeker dat ze niet dood was, want ze was net gevallen en had haar knie geschaafd wat behoorlijk pijn deed. Voorzichtig raakte ze de poort aan, de bel waarvan ze verwacht werd om doorheen te stappen. Ze voelde het niet eens. Toen ze zag dat hij haar nog steeds aanstaarde, voelde ze zich verplicht om iets te doen, dus ademde ze eens diep in en uit en liep door de poort.
De koude klamme lucht was verandert in een aangename bries die met haar losse blonde haar speelde. Nu kon ze de geluiden wel horen, die allemaal even vrolijk klonken. Er was muziek, maar ze zag niet waar die vandaan moest komen. Haar hart maakte een sprongetje toen dezelfde jongeman als daarnet ineens zei: “Ik ben Jake en ik zal je begeleiden tot je een eigen leerkracht gevonden hebt om je verder te helpen. Deze hele tuin staat vanaf nu tot je beschikking en je zult behandelt worden als een koningin. Je kunt iedereen alles vragen. Je mag nu je eigen leerkracht uitkiezen. Het mag iedereen zijn, behalve een andere leerling.” Ze staarde hem een paar seconden aan tot hij haar weer een stralende glimlach toewierp en ze zichzelf dwong ergens anders naar te kijken. Marise kon duidelijk groepen onderscheiden tussen alle mensen die ze hier zag rondlopen. Ze kon zo zien wie de leerlingen en leerkrachten waren, wie de hulpjes waren die overal rond gecommandeerd werden, en wie hier overal boven stonden. De leerlingen waren, zoals Jake al zei, koning en behandelden hun leerkrachten hier ook naar. Toen ze wat beter keek, zag ze dat het niet allemaal zo’n vrolijke boel was. De leerlingen behandelden hen eerder als slaven, waar Marise meteen medelijden mee kreeg. Voor haar lag een lang zandpad die ze een eindje volgde, tot Jake haar vroeg: “Hoe mogen wij je eigenlijk noemen? Je mag zelf een nieuwe naam kiezen, als je dat wilt.” Hier moest Marise even over nadenken. Ze wilde eigenlijk wel een andere naam, want er was niemand meer die haar naam nog volledig uitsprak. Meestal heette ze Mar of Miesje, wat ze echt een hatelijke bijnaam vond. “Leyli. Je mag me Leyli noemen.” Ze had geen idee waarom Leyli, maar ze vond het zo mooi klinken. Jake knikte. “Dus Leyli, wie wil je als leraar? Ik kan je wel vertellen wie waarin gespecialiseerd is,” bood hij aan. Toen Leyli aan een leerkracht dacht, dacht ze aan een ervaren en wat ouder persoon die haar alles haarfijn zou uitleggen, iets wat je hier veel zag. Ze knikte naar Jake, die meteen mensen begon aan te duiden die duidelijk geen leerling hadden. Het waren er veel, veel meer dan het kleine aantal leerlingen die ze hier zag. Tussen al die mensen zag ze iemand zitten. Hij was jong en gespierd en redelijk knap, maar dat zei niets want iedereen leek hier er goed uit te zien. Net als Jake die Leyli nu bijna volledig negeerde. Ze zag dat de jongen geen leerling was, maar hij zag er niet uit als een leerkracht. “En hij daar? Wie is hij?” vroeg ze, Jake midden in een zin onderbrekend. “Dat is Kaye, hij is nog maar net afgestudeerd als leerkracht en heeft nu al een leerling verloren. Daarom kijkt hij ook zo verdrietig,” legde hij uit. Hij had gelijk. Kaye zat op een grote witte steen – waarschijnlijk door gebrek aan lege bankjes – en keek treurig naar zijn schoenen met zijn hoofd in zijn handen. “Wat bedoelde je met ‘verloren’?” vroeg ze. “Hij heeft het niet gehaald. Hij was een heel erg veeleisend persoon, en Kaye kon hem niet geven wat hij wilde. Hij deed er ook niet echt zijn best voor, maar ik denk dat hij liever niets deed, dan voor zijn toekomst werken. Hij was niet geslaagd voor zijn testen, en ze dachten dat het hem ook niet meer zou lukken als hij door bleef studeren. Zeker niet op zijn manier, dus hebben ze hem pas geleden nog terug naar de aarde gestuurd,” legde hij uit met een treurige klank in zijn stem. “Oh,” was het enige wat Leyli kon uitbrengen, want ze moest weer terug denken aan aarde. Hoe raar het ook klonk. Ze miste haar broer en vader niet, maar hoe zou Tessa hierop reageren? Ze werd nu waarschijnlijk al gezocht door haar. “Kan ik nog terug?” vroeg ze dus. “Nee, tenzij je opnieuw geboren wil worden, maar dan herinner je hier niets meer van.” Dat antwoord maakte haar bang. Waar was ze beland? Was dit echt de hemel? In dat geval was er niets aan te doen. Zonder verder na te denken liep Leyli naar Kaye en, alsof ze hem al jaren kende, zei ze: “Hé Kaye, ik hoorde wat er gebeurt was. Sorry daarvoor.” Ze kon zichzelf wel voor haar hoofd slaan, en ze zag dat ze ook niet onopgemerkt naast hem ging zitten. Veel leerlingen en leerkrachte keken naar hun drieën. Kaye hief zijn hoofd op en keek haar aan om vervolgens een glimlach te forceren. “Je hoeft me niet op te beuren, hoor. Het was mijn schuld, anders niet. Zoek maar beter een goede leerkracht.” En daarna, alsof hij iets verkeerd had gezegd, verontschuldigde hij zich. Leyli begreep niet waar hij zich voor verontschuldigde, maar ging toch verder: “Jake zei dat het zijn eigen schuld was. Hij was veeleisend, dat kan toch niet jou schuld zijn?” Ze voelde hoe hij zich ongemakkelijk verschoof. “Ik kende hem niet goed genoeg. Ik had beter moeten weten.” Leyli zuchtte omdat ze dacht dat het onmogelijk zou zijn om hem op te beuren, toen Jake ineens zei: “Maar ik kende hem wel. Niemand zou hem zo lang getolereerd hebben als jij. Hij was echt onmogelijk op te leiden, je moet je daarvoor niet schuldig voelen maar juist tevreden. Nu kan hij beter leren op aarde.” Ze keek hem dankbaar aan, wat haar weer een gulle glimlach opleverde. “Je kunt mijn leerkracht worden als je wil,” bood ze hem aan. Kaye keek geschrokken. “Er is niets wat je verkeerd zou kunnen doen met mij,” zei ze er zonder nadenken achterna. Nu lachte hij eindelijk. “Als dat is wat je wilt,” mompelde hij, maar Leyli schudde haar hoofd. “Enkel als jíj het ook wilt.” Zijn stem was zacht toen hij zei: “Dank je dat je mij een keuze geeft. Het is een eer om jou leerkracht te mogen zijn.”
2. The only ugly thing
Blijkbaar was het serieus, ik was een koningin en zo moest ik behandelt worden. Kaye verontschuldigde zich zo veel voor dingen waarvan hij dacht dat hij ze niet mocht zeggen, dat ik hem lachend had verboden om dat nog te doen. Natuurlijk bedoelde ik het niet zo, maar hij leek zich al beter in zijn vel te voelen. Maar volledig ontspannen was hij niet. Hij vroeg me waar ik wilde wonen, en dat was nog het meest gekke van allemaal: ik mocht gewoon een appartement kiezen. Eerst had ik geen idee waar dat huis zich moest bevinden, tot we een eindje gewandeld hadden en er een gigantisch landhuis opdoemde. Ik had het niet eens gezien in de tuin vol bomen en bloemen, die de tuin van Eden heette. Erg toepasselijk allemaal, maar ik kon eigenlijk nog niet helemaal vatten hoe ik niet dood kon zijn, maar wel in de hemel. Mijn gevoel was helemaal op hol geslagen en vertelde me constant dat er niets aan de hand was, dus dat begon ik ook maar te geloven. In het landhuis koos ik een kamer op de bovenste verdieping, wat algauw de hele bovenste verdieping bleek te zijn. Hij was kleiner dan de andere verdiepingen die stuk voor stuk toebehoorden aan telkens één leerling, maar hij had prachtig uitzicht op de omgeving en was ontzettend hoog gelegen. Iets waar ik van hield. Er was een mooi versierde lift die uitkwam in een nog mooiere hal. Het hele huis had een oude boerderij-uitstraling, wat me nog meer op mijn gemak deed voelen, want oorspronkelijk kwam ik van een boerderij. Ik kreeg een gigantische luxe-kamer voor mij alleen en Kaye een verderop, telkens met eigen badkamer. Het eerste wat Kaye deed, was iemand om mijn spullen te laten gaan. Voor zover ik wist lagen die nog allemaal beneden, op aarde. Ik zou er nooit aan kunnen wennen, aan dat ‘op aarde’ en ‘in de hemel’-gedoe, maar geef toe. Het klinkt wel leuk. Dus ik zit in de hemel en iedereen moet doen wat ik zeg en me als een koningin behandelen. Ik had zelfs mijn eigen knechtjes, die ik kon herkennen aan hun rood-witte kleren. Daar kon ik wel inkomen.
We lopen rustig naar het centrale plein, waar zeven paden op uitkwamen. Eén naar de tuin van Eden, één naar het landhuis – of eigenlijk landhuizen, want het zijn er zeker vijf, telkens in een andere stijl – wat dus een dorp wordt, één naar de sportvelden waar je dus echt álle sporten kunt spelen, één naar het bos, één naar een iets kleiner dorp met geen huizen maar hutjes waar je workshops kunt doen als je niet wil sporten, één naar een open plek tussen enkele bomen en struiken waar altijd een kampvuur brandt en muziek speelt waar je kunt dansen, één naar het stuk grond van de hoge priesteressen en als laatste een naar een ander groot plein vlak voor een poort waar afgestudeerden gekroond worden en nog veel meer. Het centrale plein is zeer ingewikkeld en indrukwekkend, zevenhoekig met in het midden een ronde fontein met een engelenbeeld erin waar op verschillende plekken water uit komt. Het is prachtig. Ineens zie ik iets uit de richting van het gebied van de hoge priesteressen komen. Het zijn drie witte paarden die elk een prachtige in het wit geklede vrouw dragen. Kaye verteld me dat het hoge priesteressen zijn, maar dat heb ik al door. Iedereen staat eerbiedig stil en kijkt hun richting uit. Niemand lijkt zenuwachtig te zijn voor hun komst, behalve Kaye die waarschijnlijk nog steeds denkt dat het zijn schuld is en ze hem komen halen of zo. Een van hen stopt recht voor ons en stijgt gracieus af. “Leyli, ik heb je komst opgemerkt. Ik ben priesteres Yvonne. Welkom in het Paradijs!” Even ben ik van mijn lood geslagen, maar dan zet ik mijn liefste glimlach op en zeg: “Dank je voor dit verwarmende welkom.” Ze lacht naar me, het is dus niet zo erg als ik denk dat het is. Ik weet dat ik soms heel stom kan klinken, maar hier lijkt iedereen het goed op te vangen. “Kom je met me mee? Ik wil je iets laten zien,” zegt Yvonne met een uitnodigende glimlach waarvan ik denk dat iedereen die hier moet hebben. Ik kijk Kaye eens aan, maar die kijkt duidelijk opgelucht en is helemaal in de ban van de beeldschone vrouw die voor hem staat te lachen. “Natuurlijk,” stamel ik. Ze laat me opstijgen op het paard dat veel hoger lijkt als je er eenmaal bovenop zit. Niet dat ik bang ben van paarden, ik had er zelf ook een, maar geen enkel paard is zo oogverblindend als deze. “Lawrence zal het heus niet erg vinden om een persoon meer te vervoeren, wees maar gerust.” Ik heb even nodig om te beseffen dat de het over het paard heeft. Leuke naam voor een paard, trouwens. Ze gaat achter me zitten, maar ik voel haar niet eens. Dan lopen we het pad op waar ze net vandaan is gekomen, het gebied van de hoge priesteressen in.
In totaal zijn ze met vijf priesteressen in dit gigantische paleis dat schittert in de zon. Ze loodst me door de ontelbare parelmoeren gangen en laat me bijna alle kamers zien, wat er mij meer dan duizend lijken. Ze vertelt me over hoe mooi en magnifiek het hier allemaal wel niet is. Heel af en toe durf ik een vraag te stellen, als: “En wat doet u in uw vrije tijd zoal?” En dan is ze weer een half uur en een hele kelder lang zoet met praten en dingen tonen. Iets zegt me dat zij de enige is die zoveel praat, en dat ze vaak alleen is. Of het door haar gekwebbel komt, weet ik niet. Eindelijk ploft ze neer in een gigantische salon en eindigt ze haar verhaal met: “Oh, alles is hier zo prachtig dat ik er nog wel even over door kan gaan.” Doe dat alsjeblieft niet. Dan kijkt ze mij verwachtingsvol aan. “Ja, het is hier inderdaad mooi,” zeg ik, en ik weet al meteen dat dat een understatement is. “Ik wilde je eigenlijk uitleggen dat, als je je best doet en een hoge priesteres wordt, dit allemaal van jou kan zijn. Ik weet ook wel dat niet iedereen dit wil of kan worden en dat je er veel voor over moet hebben, maar ik wil je aansporen om naar je begeleiders te luisteren en probeert om zoveel mogelijk bij jezelf te blijven. Dat is de enige tip die ik kan en zal geven,” legt ze me nu veel rustiger uit. Ik heb me er tot aan gezet om dit keer naar haar hele uitleg te luisteren, want hij lijkt me belangrijk. “Dus, wat u bedoelt is, dat ik niet als al de anderen er gewoon op los moet leven, maar beter gewoon studente zijn? Zoals in een school of zo?” Er was geen andere manier om het te zeggen. Yvonne glimlacht. “Ik wil gewoon dat je niet te ver gaat. Natuurlijk mag je er op los leven, maar denk dan ook af en toe eens aan wat ik je gezegd heb. Hoe noemen ze dat tegenwoordig? Oh ja, down to earth of zoiets.” Ze keek me glimlachend aan, al de hele dag, en lijkt trots te zijn op wat ze zich net heeft herinnerd. “Ja, zoiets ja,” mompel ik en forceer nog eens een bedenkelijke glimlach. Het is dus waar: van lachen krijg je spierpijn. Ineens glimlacht ze niet meer. “Ik ben eigenlijk niet helemaal eerlijk geweest. Niet alles hier is mooi en goed. Kom, er is iets wat je nog niet gezien hebt,” zegt ze en staat op. Ik moet me haasten om haar bij te houden. Ik kan niet geloven dat ik nog steeds niet alles gezien heb, maar ik kan ook niet geloven dat ik dat wél heb. Het is hier zó groot. Ook nu moeten we een heel eind lopen, en ik bedenk net dat dit waarschijnlijk hun manier is om slank te blijven, tot ze stilstaat voor een stenen deur. Hij lijkt me te glad om echt steen te kunnen zijn, maar het geluid die hij maakt als Yvonne hem open duwt, is wel degelijk steen. We komen terecht in een ronde kamer zonder licht, wat de enige kamer zonder licht is die ik hier heb gezien. Als Yvonne een fakkel aansteekt, zie ik dat er in het midden een beeld staat. Het is een meisje dat ontzettend kwaad kijkt. Ze is zo kwaad dat ze haar tanden toont, die scherp geveild zijn. Het is angstaanjagend, maar fascinerend. “Wie heeft dit beeld gemaakt?” vraag ik verwondert. “Ik, ooit was ze mijn leerlinge, tot ze te ver ging. Het was dit of terug sturen naar aarde, maar dat kon ik de mensen niet aandoen. Ze had een hele kwade geest, moet je weten.” Er klinkt spijt door in haar stem, wat ook wel logisch is als je iemand hebt moeten verstenen omdat ze zich niet willen gedragen. “Sindsdien neem ik geen leerlingen meer aan,” voegt ze nog toe. “Het spijt me,” mompel ik, maar ze glimlacht alweer. Geen idee hoe ze dat toch altijd voor elkaar krijgt, al dat glimlachen. Is dat niet ontzettend vermoeiend? Ze loodst me de kamer weer uit en voor ze afscheid van me neemt bij de hoofdingang, zegt ze: “Gelukkig was dat al lang geleden. Je lijkt me een erg slim meisje, als je denkt aan mijn raad kun je net zo ver komen als ik.”
3. A disaster
Als ik eindelijk terug ‘thuis’ ben, loop ik al meteen Kaye tegen het lijf. “Ik heb wat spullen laten ophalen..” Kaye opent de deur naar mijn slaapkamer, die ineens vol staat met alle spullen uit mijn kamer die ik vroeger had. Zelfs mijn grote posters van Twilight (die ik al lang weg heb willen gooien) hangen aan de muur. Mijn laptop staat op het bureau, waarop ook de vertrouwde wereldkaard-placemat ligt. “Hoe kom je hieraan?” stamel ik. “Ik heb een paar jongens erom laten gaan. Had ik het niet moeten doen? Ik kan het laten terugbrengen als je wil.” Hij praat veel te veel. Iedereen praat hier veel te veel. “Wie heeft dit opgehaald?” wil ik weten. “Euh, jongens…” Kaye steekt zijn hoofd om de hoek van een van de kamerdeuren en een seconde later verschijnen twee jongens die ik herken als mijn knechtjes. Mijn persoonlijke knechtjes, juist ja. Die heb ik ook nog. Het is een tweeling die bijna behandelt worden als één persoon. Arme jongens, maar ik moet het hun vragen: “Hebben jullie mijn vader en broer gezien?” Ze lijken verrast door de vraag. Mag ik niet nieuwsgierig zijn naar mijn familie soms? “Ze lagen te slapen, we wilden ze niet wakker maken,” zegt een van hen. Ik ken niet eens hun namen, maar knik in hun richting omdat ik alweer vergeten ben wie van hen het ook al weer gezegd heeft. Mijn hoofd zit nu totaal ergens anders. “Ze zijn niet echt op zoek naar mij, of wel?” De jongens schudden allebei tegelijk hun hoofd. “Niet dat ik weet,” zegt de rechtse. “Natuurlijk niet, papa wilde altijd al zijn problemen aan de buitenwereld verborgen houden. Typisch hij,” zeg ik nadenkend. Ik zie dat Kaye iets wilt zeggen, maar niet goed weet hoe. Ik heb zo het gevoel dat hij niet meer weet hoe omdat ik hem heb verboden om zich nog te verontschuldigen en volgens hem is alles wel een verontschuldiging waard. Sowieso. “Zeg het gewoon,” zucht ik in zijn richting. “Ik heb mijn ouders nooit gekend. Het moet toch fijn zijn om te weten dat je ouders hebt daar beneden?” gooit hij er dus uit. Zie, zo moeilijk is dat toch niet? Maar ik grinnik. “ Volgens mij geeft mijn vader niet zo veel om mij, en mijn broer negeert me al helemaal. Dus ik weet niet hoor, is het niet beter om geen familie te hebben?” Ik heb geen idee wat er met zijn familie is gebeurt, maar ik waag het er toch op om dit te zeggen. Hij lijkt niet gekwetst. “En je moeder?” Ik wist dat het ging komen, dus ik had mijn antwoord al klaar. ”Zij is dichterbij dan je denkt. Als dit de hemel is, moet ze niet ver zijn.” Dat is het moment dat de stilte valt en ook niet meer verbroken wordt. Zwijgend lopen we naar onze kamer, Kaye met een duidelijk schuldgevoel over wat hij net gevraagd had. En ik met een schuldgevoel over hem een schuldgevoel te geven. Oké, nu wordt het een beetje ingewikkeld, dus ik besluit om maar meteen te gaan slapen. Mijn hoofd is niet meer helder en mijn benen staan te zwaaien op de grond. Het lopen in dat paleis is me zwaar gevallen, dus plof ik neer op mijn bed, trek mijn rijlaarzen en broek uit en wil in mijn bed kruipen als ik me ineens iets bedenk. Die jongens hebben niet alleen mijn pc meegenomen, maar ook een pyjama. Snel spring ik in mijn zijdezachte pyjamahemd en val dan als een blok neer op mijn bed. En net voor ik ook daadwerkelijk in slaap val, gaat er ineens een pijnlijke steek door mijn hoofd, gepaard met een veel te felle lichtflits.
“Leyli? Leyli, gaat het?” Als ik mijn ogen open doe, zit ik al rechtop in bed en voel mijn hart zich uit mijn borstkas werken tot hij er bijna echt uitspringt. Ik hijg alsof ik net een marathon gelopen heb en het zweet parelt van mijn voorhoofd. Nachtmerrie, fijn. Dat moest echt vannacht gebeuren? Ik zie Kaye in de deuropening staan en bedenk met mijn troebele hoofd dat hij er echt lekker uitziet in dat strakke shirt. Ik schud mijn hoofd om de sterren te laten verdwijnen, maar dat doen ze natuurlijk niet. Even denk ik dat ik hallucineer als ineens Yvonne naast Kaye verschijnt, maar haar stem is echter dan mijn droom die ik me op het ogenblik niet eens meer herinner. Ze trekt me uit mijn bed terwijl Kaye me – uit beleefdheid waarschijnlijk – niet eens aan durft te raken. Ik verbaas me over Yvonnes kracht en hoe ze me met gemak rechthoudt terwijl de grond onder mijn voeten wel zee lijkt. Dan voel ik de stoel onder me en ga ik zitten. Langzaam komen de gruwelen uit mijn droom terug, alsof ik het live had meegemaakt. Het leek allemaal zo echt, ik heb zelfs de pijn gevoeld en voorzichtig wrijf ik over mijn neus. Als ik weer opkijk, zie ik dat ze me allebei strak aankijken. “Hier, dit moet helpen tegen de hoofdpijn.” Yvonne schuift een glas naar me toe. Ik verwacht iets lekker warms, maar nee. Mijn vingers vriezen meteen vast aan mijn glas van de kou. Ik kijk Kaye nog steeds verward en met sterren en wolkjes voor mijn ogen aan en beeld me in dat hij zit te mediteren op de top van de Mount Everest. Hij lijkt me wel een oosters type. Zou hij ook in God geloven of eerder in Boeddha? Maar na drie slokken van het ijzige ijs van Yvonne, schaam ik me voor mijn niet zo vrome gedachten en zie dat ze wachten op uitleg. Ja, ik ook. Ik zou bij God wel eens willen weten wat net gebeurt was. “Wat heb je gedroomd?” spoort ze aan. Net als ik wil zeggen dat ik vanuit deze kamer heb gezien hoe een lichtzuil ineens oprees uit het paleis van Yvonne, rijst er een lichtzuil op vanuit Yvonnes paleis. Ik zweer het, geen déjà vu, serieus. Zelfs de ‘bwoom’ die het teweegbrengt, is precies hetzelfde. “Wel, dat heb ik dus gedroomd,” zeg ik tegen de twee, nee maak dat vier (tweeling!), geschrokken gezichten.
“Wat is dat?” Kaye is de eerste die reageert na een seconde stilte. “Julie!” fluister ik en ren de kamer uit. Ik zie nog net de herkenning op het gezicht van Yvonne terwijl verder niemand een idee heeft waar ik het over heb. Inclusief ik. Dus ik weet precies wat er nu gaat gebeuren omdat ik het gedroomd heb. Leuk, behalve dan dat ik daarbij mijn neus breek en zo’n beetje doodga. Een beetje maar, hoor. Het is vast niet erg. Yvonne roept Lawrence en in een mum van tijd rennen we over de drempel van haar gigantische paleis. Ik ren voorop, richting de gruwelijke standbeeld kamer. Daar aangekomen is de deur waarvan ik niet geloofde dat hij van steen was, open. Binnen lijkt het standbeeld kapot geslagen, alleen liggen er te weinig brokstukken om het volledige standbeeld te zijn. “Zoeken jullie mij?” horen we achter ons. Allemaal tegelijk draaien we ons om. Het meisje dat me zo kwaad had aangekeken met haar stenen ogen, lijkt nu niets meer dan normaal en glimlacht in onze richting. Ze doet me dan ook onmiddellijk aan Yvonne denken. “Julie!” zegt Yvonne geschrokken. “Jullie dachten toch niet dat een beetje steen me ervan kon weerhouden om rond te lopen? Bedankt trouwens om me vrij te laten, Leyli,” zegt ze. Ik herinner me de woorden nog goed. “Ik heb helemaal niets gedaan,” zeg ik, maar ik weet dat ik daar geen reactie op zal krijgen. Julie lacht hartelijk, bijna aanstekelijk en ik zie aan Kayes gezicht dat hij niet meer bang is van haar, maar eerder gegeneerd is door haar. Haar lach heeft zo’n invloed op mensen dat ze het echte gevaar over het hoofd zien. “Jij heks!” roep ik terwijl ik kwaad een stap naar voor zet. “Hoe noemde je me daar? Heks?” zegt Julie knarsetandend. Ze zet langzaam en dreigend een paar stappen in mijn richting, maar ik weet wat ze gaat doen. Dus net voor ze mij kan raken met haar vuist, raak ik haar met mijn vuist. Het doet pijn maar ik negeer het. De voldoening die ik hierdoor voelde nam het zo’n beetje over. “Hoe durf je,” sist Julie. Als ze haar hoofd naar mij terug draait, zie ik dat haar neus bloedt. “Je hebt verdomme mijn neus gebroken!” Ik grijns en zeg: “Het staat je veel beter nu.” Ik herinner hoe ze dat tegen mij zei in mijn droom toen ze mijn neus brak. Maar nu is ze woest. Ineens staat Yvonne voor me en strekt haar hand die lijkt te gloeien. “Achteruit,” zegt ze dreigend. “Meid, dat werkt geen twee keer op mij, je kunt me geen twee keer verstenen,” reageert Julie lachend. “Nee, maar dit wel.” Yvonne draait haar pols soepel om, waardoor Julie in de lucht geslingerd wordt en tegen de muur belandt. Terwijl Kaye als verdoofd staat toe te kijken, sleept Yvonne haar met bovenmenselijke kracht de ronde stenen kamer terug binnen en sluit de stenen deur. Ik weet dat geen gewoon persoon die deur zomaar kan openen, maar Julie en Yvonne blijkbaar wel. De deur breekt in twee met een luid scheurend geluid en daar staat ze weer alsof er niets is gebeurt, alsof ze niet net drie meter naar achteren tegen een muur is geslingerd. Ze kijkt eens kwaad naar Yvonne en raakt dan mijn voorhoofd met de palm van haar hand aan. Net als in mijn droom. Ik voel niets meer en val.
4. Turned
Als ik wakker wordt, heb ik barstende hoofdpijn en zie ik wazig. Door de mist in mijn hoofd kan ik niet goed nadenken, maar ik herken de kamer waar ik me momenteel in bevind onmiddellijk. Hij is groot met spiegels aan de wanden en een rond plafond wat beschildert is met allerlei lichtgekleurde taferelen. De muren zijn wit met telkens een gouden rand en er is geen enkel raam te bespeuren. Langzaam ga ik rechtop zitten. Iemand komt bij me staan. Het is een van de vijf priesteressen en ze kijkt me vriendelijk aan. “Heb je iets nodig? Ik kan alles voor je halen,” zegt ze met een glimlach. Ik merk op dat haar glimlach lang niet zo breed is als die van Yvonne altijd was. “Haal Yvonne,” zeg ik zachtjes, terwijl ik naar mijn hoofd grijp om de opkomende pijnsteek te doen verminderen. Zonder succes. “Waarom wil je haar zien als ik hetzelfde voor je kan betekenen?” vraagt ze, zonder ook maar aanstalten te maken om bij me weg te gaan. “Ik wil haar spreken,” mompel ik. Ik heb geen idee hoelang ik weg ben geweest en ik moet haar gewoon zien. Ik wil weten wat er gebeurt is. De priesteres kijkt me schuin aan, maar staat dan toch op en loopt weg. Ik zucht en schud met mijn hoofd. De mist is weg, maar ik heb nog altijd hoofdpijn. Ik herinner me ineens haar naam weer; Tamara. Als even later de deur opengaat, staat daar geen van de twee personen die ik verwachtte. Julie loopt rustig naar binnen, terwijl Tamara haar schoorvoetend volgt. “Sorry, Yvonne is momenteel niet beschikbaar. Je zult het met mij moeten doen.” Verbazend genoeg klinkt ze niet eens zo onvriendelijk en lijkt het wel alsof ze er echt spijt van heeft. Maar iets zegt me dat ik daar beter niet op moet letten, ze is en blijft een bitch. Ik kruip uit het bed en ga recht voor haar staan. “Wat bedoel je, ze is niet beschikbaar? Ze kan zo goed als vliegen! Wat is er gebeurt dat ze nu ineens niet meer alle tijd van de wereld heeft?” Want ik ben er zeker van dat ze dat voorheen wel had. Julie lacht. “De rollen zijn omgekeerd nu. Zij werken nu voor mij, en jij zou je maar beter aanpassen als ik jou was,” zegt ze op nog steeds diezelfde vriendelijke toon, waardoor ik haar bijna begin te vertrouwen. Dan schud ik mijn hoofd. Dit kan niet waar zijn. “Voor de zoveelste keer, wat is er gebeurt?” zeg ik, veel rustiger na een diepe ademhaling. Weer glimlacht ze met die brede lach die me zo hard aan Yvonne doet denken. En nog steeds voel ik me perfect op mijn gemak bij haar. “Ik ben nu de hogepriesteres en jij bent mijn leerling.”
Ik moet dit drie keer in mijn hoofd herhalen tot ik er zeker van ben dat ze het niet meent. “Dat moet een grapje zijn,” zeg ik zacht. Haar gezichtsuitdrukking verandert niet als ze zegt: “Nee, dat is het niet. Nou, ik weet dat je slim genoeg bent om je leerkracht je te laten zeggen wat je moet doen. Dus, begin eerst maar eens met luisteren terwijl ik je mijn wereld ga laten zien.”
We lopen door heel Yvonnes paleis, wat nu dus Julies paleis is, terwijl ze me verteld dat ze wat regels heeft ingevoerd. En niet zomaar regels; iedereen die nieuw is, moet langs haar keurende blik. Je krijgt een leerkracht en een beroep toegewezen en als je faalt, is het gedaan met je. Die regels slaan gewoon op niets, maar ik zeg niets en luister. “Wat vind je van mijn schilderij? Net gemaakt. Het is wel nog niet helemaal klaar, het moet een man voorstellen die een stier dood…” Ik hoor haar niet eens. Het schilderij is oerlelijk, maar de druk die ik ineens op mijn hoofd voel, is onnegeerbaar. Ik kijk haar verrast aan. “Nou, wat vind je er nu van?” Ik bekijk het nog eens goed en zeg dan: “Het lijkt net echt.” Het trekt helemaal op niets, maar ik weet dat wat ik net voelde ervoor zou moeten zorgen dat ik precies doe wat zij wil. En ik ben er net achter gekomen dat dat dus niet op mij werkt. Om het nog wat geloofwaardiger te maken, schenk ik haar een gulle glimlach van oor tot oor. Ze lijkt opgelucht te zijn en praat gewoon verder. Net Yvonne, die weet ook niet van ophouden. Tenzij ze iets belangrijks te zeggen heeft. Even later staan we op het balkon, met uitzicht over het centrale plein waar iedereen zich verzameld heeft. Iedereen lijkt daadwerkelijk iets productief te doen, terwijl ze eigenlijk aan het genieten moeten zijn van de bloementuinen. En nu ik er toch over bezig ben, er zijn geen bloementuinen meer. In plaats van die mooie plantjes staan er nu kale, dode bomen die alles een treurige aanblik geven. Iets in mij knapt, en snel kijk ik weg zodat Julie het niet ziet. En ineens staat ze daar, Yvonne met haar brede glimlach. Eindelijk. Of nee, dat is wat Julie net zei. “Eindelijk!” Ik kijk haar vragend en hoopvol aan, maar het enige wat ze zegt, is: “Kan ik iets voor je halen?” Alsof ze al jaren beste vriendinnen zijn en ik onzichtbaar ben. Deze hele plaats is verandert in iets afschuwelijk wat ooit prachtig moet geweest zijn. “Nee, je moet Leyli naar haar huis brengen.” Yvonne knikt beleefd en wenkt mij om haar te volgen. Dan pas merk ik dat iedereen wordt geschaduwd door een man in een grijs pak. Zelfs ik heb er een, wat me nog meer frustreert. Het duurt niet lang of mijn gevoel van vertrouwen en gemak verdwijnt als sneeuw voor de zon. Al wat ik kan doen nu, is Julies gedrag in twijfel trekken; maar niemand mag er iets van weten. Bij mijn huis aangekomen, kijk ik opgelucht naar het bekende herenhuis waar mijn kamer al die tijd in had gezeten. Alleen is nu niet alleen de verdieping van mij, maar ook de rest van het huis. Ik kan geen reden bedenken waarom dit in hemelsnaam goed kan zijn. Ik wil het niet eens hebben. Mijn kamer is nu nog groter, maar verder precies zo ingericht als Kaye en de tweeling het met mijn vorige kamer gedaan hebben. Pas dan zie ik dat zij degene zijn die het ook echt gedaan hebben. Ze staan doodstil in witte kledij die de knechten zo typeert, tegen de muur en kijken strak voor zich uit. Dus iedereen is ineens slaaf van Julie. Geweldig. Als we alle vijf binnen zijn, doe ik meteen de deur dicht en doe hem op slot. Meteen kijkt Yvonne bang naar de deur en dan naar mij. “Wat doe je nu? Je mag helemaal niet aan de sloten zitten! En al zeker niet wanneer de wachters buiten zijn!” Dus dat zijn die grijze mannen. Wachters. Ik kan ze nu al niet uitstaan. “Oké, vertel op. Wat is hier gaande?” Ze kijken me allemaal erg verward aan, tot Yvonne langzaam zegt: “Julie heeft van deze plek iets veel beters gemaakt. Wat ik deed was stom, verwende mensen gewoon vrijlaten in een Paradijs. Julie heeft ons tot reden gebracht, en nu zijn we sterker dan ooit! Het heeft wel vijf dagen geduurd, maar ik ben uiteindelijk toch overgehaald. Ik kan niet eens meer herinneren waarom ik zo tegen haar was!” Yvonne neemt even een adempauze en lacht weer. Het is dus wel duidelijk dat Julie grootse plannen met ons heeft en niemand mag er ook maar een seconde aan twijfelen. Maar als ze Yvonne zover gekregen heeft, hoe lang zal het dan duren voor ze mij onder de duim heeft? Ik draai het slot terug open, want ik hoor al iemand op de deur bonken en roepen. Yvonne maakt een kleine ongemakkelijke buiging en haast zich dan weg. De tweeling doet iets gelijkaardigs. Maar als Kaye mij in de ogen kijkt, mompelt hij: “Ken ik jou van ergens? Je komt me zo bekend voor. Alsof we elkaar al langer kennen…” Maar wordt onderbroken door een grijze man die op zware toon zegt: “Je dient niet tegen de leerlingen te praten tenzij je iets gevraagd is. Je bent niet voor niets een slaaf, wat betekend dat je niet goed genoeg bent voor Julie. Je moest je schamen!” Dan pakt hij Kaye bij zijn arm en trekt hem de kamer uit. Als de deur in het slot valt, hoor ik hem roepen van de pijn. Mij hart staat even stil en uiteindelijk word ik verschrikkelijk bang. Julie heeft ze allemaal voor zich gewonnen, en ze heeft zelfs hun geheugens gewist wat ik niet eens voor mogelijk had beschouwen. De feeks. Ik geef mezelf drie dagen de tijd om uit te zoeken hoe ik dit kan stoppen. Drie dagen, en als ik niks vind, zal ik haar vermoorden.
5. The third day
Ik begin het al te voelen; een zware druk op mijn hoofd die me er aan doet herinneren dat Julie alles hier controleert. Ze gebruikt haar mindcontrol ook op mij en ik probeer te doen alsof het werkt. Maar eraan weerstaan is veel moeilijker en ik denk eigenlijk dat ze er niet in trapt dat ik zogezegd door haar gecontroleerd wordt. Ik ben nu officieel haar leerling, wat inhoudt dat ik les van haar krijg. Maar in wat! Ze leert me hoe ik zo overtuigend mogelijk kan liegen, hoe je iemand knock-out slaat zonder die persoon ook maar pijn te doen… en het ergste van al: ik moet oefenen op een aantal slaven, onder wie Kaye. Ze blijven wel altijd lachen, alsof het hen niets doet, maar ik weet dat dat niet zo is. Ik heb al veel geprobeerd om tot Yvonne en Kaye door te dringen, maar dat lukt niet. Nu zit ik met Kaye in mijn kamer, ik heb hem met allerlei kleine klusjes opgezadeld zodat hij in mijn buurt blijft. Dat kan ik jammer genoeg niet bij Yvonne doen, zij is altijd in het paleis, aan de zijde van Julie. Ik kijk hoe hij mijn kast voor de tweede keer opnieuw schoonmaakt. Hij doet alsof het niets is terwijl ik me met de dag schuldiger voel. Ik kan het niet langer aanzien en vraag hem: “Kaye, ken jij de weg in het bos?” Hij draait zich verrast om en knikt in mijn richting. “Ik wil dat je met me mee gaat naar het bos want ik ken de weg daar niet.” Ik ben nog nooit in het bos geweest, omdat ik het zo’n donker bos vind. Vroeger zou ik er gewoon binnen gewandeld zijn, toen kon het donker me niet zo veel schelen. Maar nu ben ik bang dat ik wordt betrapt door Julie en ze iets ergs met me doet. Ik heb gehoord dat ze heel wat heeft moeten doen om Yvonne aan haar kant te krijgen, wat me ook wel logisch lijkt. Maar ik begrijp gewoon niet wat er in die dagen eigenlijk gebeurt is en hoe Julie ineens kon ontdooien. Ik heb het mensen hier al zo vaak gevraagd, maar het enige dat ze zeggen, is: “Julie heeft er alles aan gedaan om het hier beter te maken. Dat is toch waar het om gaat?” En dan gaan ze over op een ander onderwerp. Ik word er helemaal gefrustreerd van. We lopen in de richting van het bos terwijl we zwijgen. De laatste tijd doen we niets anders dan zwijgen, maar ik durf niets te zeggen zolang we onder de mensen zijn. Als we eindelijk alleen zijn in het bos, sta ik stil en zeg: “Kaye, je moet me precies vertellen wat er in de dagen dat ik buiten westen was, is gebeurt. En zeg niet gewoon dat Julie het hier alleen maar een beetje heeft opgevrolijkt.” Ik kijk hem doordringend aan en merk dat hij wat ongemakkelijk naar de grond kijkt. Ik weet dat ik de enige ben die hem tegenwoordig nog bij zijn naam aanspreekt, maar hij moet mij nog altijd antwoord geven. “Julie heeft iedereen haar nieuwe methode uitgelegd en zo iedereen voor zich gewonnen. En iedereen die ertegenin ging, moest apart bij haar komen om uit te leggen waarom. Zij zou rekening houden met ons, of dat zei ze toch,” zegt hij aarzelend en zachtjes. “En heeft ze er rekening mee gehouden?” vraag ik. Ik weet zeker dat hij een van de personen is die bij haar heeft moeten komen. Kaye schudt zijn hoofd. “Ze heeft ons ook overgehaald.” Dat is het deel dat ik al weet, maar nu ik hem aan het praten heb, moet ik gewoon doorvragen. “En hoe heeft ze dat gedaan?” Op het eerste gezicht lijkt hij geen antwoord te gaan geven, maar uiteindelijk kijkt hij schuchter om zich heen en zegt hij gehaast: “Ze legde haar handen op onze slapen en dwong ons op de een of andere manier om mee te doen. Het voelde alsof ze keihard op mijn hoofd drukte. Ik heb Yvonne zelfs horen schreeuwen.” Ik kijk tevreden naar hem op. “Dank je.” Ineens grijpt hij naar zijn hoofd en weet ik dat het moment over is. Maar dan besef ik iets: Julie kan hem nooit bereiken van zo ver. En als ik me omdraai, wordt dat ook bevestigd. Glimlachend staan Julie en Yvonne tussen de bomen. “Slim om het bos in te gaan. Hoewel, ik heb je wel gedwongen om het niet te doen, dus het is een beetje overduidelijk dat jij net als Yvonne en ik bent,” zegt ze op zingerige toon. Ik voel de woede opborrelen en probeer het te onderdrukken. Ineens doet ze haar hand omhoog. Ik weet perfect wat ze daarmee kan doen, dus ik zet het op een lopen. Ik voel hoe ze me onderuithaalt van op een afstandje. Met een smak kom ik op de grond terecht en geef een schreeuw. Mijn handen zijn geschaafd en mijn knie bloedt als ik terug rechtkom, met een woedende blik op mijn gezicht. Julie lacht. ”Wees maar zo boos als je wilt zijn, je kunt er nu toch niets meer aan doen. Wie stout is geweest, moet gestraft worden.” Julie haalt uit in de lucht met haar hand en maakt zo een blauwkleurige lint in de lucht die ze als een zweep gebruikt om mij naar achteren te slaan. Met een striem over mijn hele gezicht word ik naar achteren geslingerd en knal tegen een boom. Uitgeput en kapot van de pijn zak ik in elkaar op de grond. Ik zie hoe Kaye zich zeer geschrokken naar mij toe haast om me recht te helpen. Dat mag hij normaal niet doen. Hij moet enkel iets doen als hem dat gevraagd wordt. Ik voel hoe mijn hart een sprongetje maakt bij het zien dat vriendschap toch boven Julies mindcontrol gaat. Als ik weer recht sta, zie ik dan ook haar verbaasde blik. Ze is niet zo sterk als ze dacht te zijn en besluit om Kaye te straffen. Zodra hij me loslaat, zie ik dat hij helemaal omslaat. Hij wil knielen voor Julie en haar om vergiffenis smeken, maar Julie laat hem haar toorn voelen. Hij schreeuwt het uit en ik weet dat ik hem niet kan helpen, maar ik kan wel weer lopen. Dus ren ik in de omgekeerde richting verder het bos in. Ik besef pas dat Yvonne achter me aankomt als ze mijn naam roept. “Leyli!” Ik schrik ervan, maar blijf lopen. Als ik hier levend aan kan ontsnappen, kan ik hen misschien helpen. Pas dan schrik ik van mijn eigen reactie: ik loop weg van mijn vrienden die in gevaar zijn, maar om de een of andere reden denk ik niet dat Julie Kaye zal vermoorden. Ze zal hem hooguit een paar flinke littekens geven. Althans, dat hoop ik toch. Als ik voel hoe mijn benen het bijna opgeven, bedenk ik me dat er niet echt een weg uit de hemel bestaat. Waar moet ik heen? Het bos lijkt eindeloos te zijn, tot ik een verblindend licht in de verte zie. Er is geen weg uit, maar wel een weg in! Ik ren zo hard ik kan naar de poort toe. Ik ben blij dat het bos naast de poort ligt en stop hijgend op het plein voor de poort. Sinds Julie is hier niemand meer gekomen, niemand wordt nog gekroond en niemand studeert nog af. Maar er is niets aan de poort verandert. Deze doorgang naar de hemel kan alleen maar gebruikt worden door engelen. Dus als je afstudeert, komen de engelen je halen en nemen je mee naar de hemel. Ik begrijp niet hoe ze in de hemel niet weten wat hier gaande is. Het is verdacht stil en leeg. Verward kijk ik om me heen en ontdek dan Yvonne die nog tussen de bomen staat en niet verder lijkt te durven. Ik heb geen idee waarom, maar loop vol vertrouwen naar de poort toe. Misschien kan ik een engel roepen om me te helpen en horen ze het dan wel. Nog voor ik aankom bij de poort, voel ik de grond trillen en val ik op mijn knieën, kijkend naar het lichtpuntje in het midden van de poort dat steeds groter wordt. Ik heb nog nooit een engel gezien, maar ik weet gewoon dat het er een is. Ik voel het gewoon. En dan staat hij daar. Een beeldschone jongeman – maar ik denk niet dat hij werkelijk zo jong is als hij er uit ziet – volledig in het wit gekleed. Ik staar hem aan, tot hij ineens zich naar mij toebuigt en zegt: “Ik ben de engel Jesaia en ik spreek in Gods naam. Sta op, moedige jongedame.” En dan veel luider: “Julie, jij zult gestraft worden namens God en alle aardsengelen. Rechtvaardig en streng door de hand van God Hemzelf. Het is stikt verboden om een stuk van de hemel voor jezelf op te eisen en dit dan af te zonderen van de rest van de hemel.” Ik snap niet helemaal wat hij bedoelt, maar ik heb het gevoel dat alles goed gaat komen. Zijn stem is nog mooier dan die van Céline Dion, waardoor ik zo’n beetje verstijf en pas veel te laat merk dat ik nog steeds geknield op de grond zit. Snel sta ik recht om te zien dat Julie inmiddels is aangekomen en doodsbang aan de grond genageld staat. Zo zie ik ook wat Jesaia doet: Hij steekt zijn hand in de lucht en raakt een toen voor mij nog onzichtbare koepel aan, die ineens een rode kleur krijgt. De koepel gaat tot helemaal over de poort en dan begrijp ik dat ze op die manier de hemel heeft buiten gesloten en dus ook de engelen, die hierdoor niet meer konden zien en horen wat er hier gebeurde. En ik kon de koepel niet zien maar er wel doorheen lopen, waardoor de engelen wisten dat er iets mis was. Ik herinner me ineens dat Julie mij heeft gezegd dat ze engelen haatte omdat zodra ze in je buurt komen, je gedachten kunnen lezen. Intussen is Jesaia naar Julie toe gelopen en raakt haar bovenarm aan. Ik zie de doodsangst op haar gezicht als hij haar begeleidt naar de poort en dan verdwijnt. Ik hoor Yvonne een zucht slaken en dan naar mij toe rennen. Ze valt meteen in mijn armen. “Hoe wist je dat?” vraagt ze. Ik haal mijn schouders op. “instinct, denk ik.” Hoofdschuddend zet ze een stap naar achteren en kijkt ze me diep in mijn ogen. “Ik heb me overgegeven omdat ik wist dat jij het wel kon. En jij kunt liegen en acteren, ik niet. Ze had het echt meteen door!” Ik wist niet eens dat Yvonne niet kon liegen, maar dat zal wel bij dat priesteres-zijn horen. Ik grijns naar haar en merk dan Kaye op die een beetje ongemakkelijk naar ons kijkt. Waarschijnlijk vraagt hij zich af of het wel gepast is om ons nu te omhelzen, maar Yvonne strekt haar armen in een warme uitnodiging en algauw storten we ons in een dikke groepsknuffel. “Laten we maar snel terug naar huis gaan, ik heb een heleboel op te ruimen,” stelt Yvonne voor, en dat lijkt mij ook het beste. Lawrence komt braaf aandraven als haar eigenares op haar vingers blaast. Terwijl zij er vandoor gaan, wandelen Kaye en ik, genietend van de rust, in de richting van het centrale plein. Ineens staat hij stil en aarzelend zegt hij: “Weet je, het was niet gewoon vriendschap die Julies controle op mij heeft verbroken.” Ik kijk hem verwondert en vragend aan. “Wat dan wel?” Kaye kijkt weg en ik zie dat hij een beetje bloost. “Het was liefde…”
The End!