Harten tien. Dat was een vervelende kaart om mee uit te komen. Wat wilde Sjoerel daarmee bereiken?
Sjoerel kauwde op zijn uitgedoofd stompje sigaar. Sus had zijn kaarten op een stapeltje gelegd en kon zijn grijns amper onderdrukken. Zijn gezicht was een spiegel van wat hij voelde en dacht. Hij had de klaveren aas die ik miste, dat wist ik zeker. Gelukkig was hij meegegaan met mijn vraag. Zes slagen zouden we dus zeker halen. Goed. En als ik twee overslagen haalde, dan stond ik terug positief. Gisteren had ik al genoeg verloren met het wiezen. Het mocht eens meezitten. En Zjeraar, dat was de slimste, voor hem moest je altijd opletten. Die rook de kaarten van zijn tegenstanders. Zelfs als hij zijn zoveelste drupke ophad. Zelfs dan.
Sjoerel had de kaart in het midden van de tafel gegooid. Zwierig als altijd. Ik volgde met harten vier en liet de slag aan Sus, die zat laatst en dan kon hij daarna met zijn hoogste troefkaart uitkomen.
Gekocht door Zjeraar. Godverdomme. En ja Sus moest volgen met een twee. Daar ging onze eerste slag. Meteen zag ik me met zo’n kaarten toch nog verliezen. Duivelse Zjeraar.
Schoppen aas. Iedereen volgt.
Schoppen heer. Iedereen volgt. Zjeraar, dedjuu, wat was dat met hem.
Schoppen dame. Maar nu ging ik kopen. O, Sus kocht hem al, dan bleef ik er best af.
Voila, hij kwam klaveren aas uit. Goed zo, Sus. Nu was het aan ons.
Klaveren negen en mijn klaveren heer. Die was voor mij. Hoeveel troef was er nu al uit? Behalve Sjoerel had iedereen gevolgd. Drie, zeven, acht. Ik had er nog drie, dan bleven alleen de dame en de tien nog achter. Die zaten waarschijnlijk in de hand van Sus. Dan ging ik geen troef meer halen. Het was een gokje, maar mijn kaarten waren goed genoeg. We gingen ze halen.
Voila, eens kijken wat mijn maat nog kon. Ruiten zes.
Och, Zjeraar had de heer. Wie anders. Nu ja, nu kon ik ruiten ook kopen.
Voila, ’t is al zover. Foutje van Zjeraar, hij kwam opnieuw ruiten uit. Hij had kunnen denken dat ik die zes gevlucht was, zoiets wist hij meestal. Gekocht dus.
Harten acht. Komaan, Sus. Ja, met zijn aas. Nog één slag en we hebben ze. Sus zat nog met een goede kaart. Hij verried het gewoon met die vreemde bijna-glimlach.
De vliegendeur klatste in drie keer dicht. De koffiemachine liet stoom af. De koffie was klaar. Dat soort van geluiden moesten ze uitvinden als ze nog niet bestonden. Ze klonken zo vertrouwd dat ik er vrolijk van werd, zowel van de koffiemachine als van de vliegendeur.
Sus wierp zijn harten heer op. Klaar is klaar. Zjeraar kon ons niks meer maken. Nu zouden de overslagen tellen. Mijn harten dame was nu goed gespeeld en als Sus de klaveren dame had, dan waren alle slagen nog voor ons.
Harten zes. Mmm, waarom zijn dame niet.
Ik had alleen nog maar troef. Klaveren vier. Vooruit.
Zjeraar had de klaveren dame, maar hij wist wat er nog overbleef. Nog voor hij de slag opgeraapt had, liet hij zijn overgebleven schoppen gewoon vallen. Hij stond op en sjokte met stijve knieën naar de koffiemachine. We hadden onze twee overslagen gehaald. Ik stond weer positief. Nu stond iedereen in de plus, alleen Sjoerel zakte verder weg.
Ik schreef de punten haastig op. Sus knikte in de richting van de deur. Daar stond een jong gastje. Ik herkende hem bijna niet. Hij had een vers gestreken en proper hemdje aan en een donkerblauwe jeansbroek. Het witte hemdje had een drukke print in geel, blauw en groen. Het leken vlinders. Zijn baseballpet was zwart met rood en het klepje was strak gebogen. Samen met zijn lichtblauwe sneakers was hij net een paradijsvogel. Hij stond met een envelopje in zijn handen van het ene been op het andere te wiebelen. Daarstraks had hij geen brilletje gedragen, nu wel. Zou hij zich geschoren hebben, of moest dat nog niet met zo’n babygezichtje?
Ik… Ik kom om te betalen.
Eerst koffie. Altijd eerst koffie. Ik nam twee koppen, zette er één terug, omdat de afwasmachine het niet helemaal schoon gekregen had en nam een ander. Iemand die kwam betalen, gaf je geen vuile kop. Wel?
Euh, niet te veel, niet te veel anders kan ik niet slapen.
Oei, was hij zo iemand? Mans genoeg om een eigen huis te bouwen, maar niet om een fatsoenlijke koffie te verteren.
Moest dat op factuur?
Ja, liefst wel. Zonder factuur krijg ik niks van de bank.
Het papiertje waar ik het bedrag opgeschreven had, lag helemaal bovenin de schuif. Ons Lisa had de jongeman horen binnenkomen en griste het velletje uit mijn handen. Zij zou dat wel doen. Ze verdween ermee naar haar kantoortje. Wat mij betrof, kon er onder dat bedrag gewoon +21% gezet worden en klaar, maar zij zou het wel volgens de laatste nieuwe regeltjes doen. Ze kwam terug met een A4’tje. Bovenaan stond onze naam in drukletters ‘GEBR. ACKX Grondwerken bvba’ en onze BTW-nummer. Het was netjes zo, zeer netjes van ons Lisa. Niet nodig, maar netjes.
In de envelop zat exact het bedrag dat we vroegen. De BTW was er al bijgeteld. Handje contantje, zo moest dat.
Uw naam is niet van hier, denk ik, zei Sus.
Dat klopt. Ik ben van Lommel. Mijn vriendin is van hier.
Lommel. Lommel. Dat is toevallig. Zou hij Mien kennen?
Ken je mijn Mien dan misschien. Mien Bellemans.
Niet direct.
Van de Gere Bij, café de Gere Bij, vlak buiten het centrum.
Sus keek alweer de andere kant op. Zjeraar zat met het pakje kaarten in zijn handen en Sjoerel had de gazet opengeslagen. De jongeman keek hen één voor één aan en vermeed mijn blik. Hij kende dus de Gere Bij.
Een goe vrouwke, een héél goe vrouwke. Die weet hoe dat ze mij moet verwennen, dat kan ik u verzekeren.
Dat zijn de goeie, ja, antwoordde hij. Maar hij wist er juist niks van, niks. Daar was hij veel te snot en te blits voor. De overall die hij vanmorgen had gedragen was niet eens vuil geweest. Misschien dat hij op het einde van de bouw wat minder onbeholpen en onhandig een schop zou hanteren. Nu kon je zien dat hij dat nog nooit gedaan had. Hij had handschoentjes aan gehad en maar goed ook, want ik gaf hem geen half uur werken met een schop of zijn tere, zachte handjes lagen helemaal open.
Ik wens u ook zo’n vrouwke, jongen, een echt goei vrouwke.
Ja, maar, het is een goeike, meneer.
Daarstraks bij het uitgraven van zijn kelder had ik allang gezien in welke familie hij zich ingetrouwd had. Die van Lindermans. Dat werd niks. Dat was een familie van kwezels, nurken en mierenneukers. Ik kon me vergissen, want in iedere familie waren er uitzondering, maar veel zou hij niet van de grond geraken. Ik hoopte voor hem dat het snel gedaan was en dat hij zou leren wat echte vrouwen te bieden hadden. Mien zou maar al te graag nog eens zo’n blinkend jong manneke onder handen nemen, dat wist ik zo. Het gebeurde niet veel meer, maar ze was altijd goed gezind als ze er eentje te stekken had gehad. Ze was er trots op dat ze daarna vaak een paar keer terug kwamen. Zou ik hem haar telefoonnummer geven? Maar nee. Mien zei wel eens dat als ze zo jong waren, dat ze dan niet wisten wat ze misten. Het had niet veel zin om het uit te leggen. Als ze geluk had, dan kon ze het hen doen voelen. Maar uitleggen, nee, dat hielp niet.
En deze jongen hier zag eruit alsof hij het niet wist. En anderzijds… de dochter van Lindermans. Hij zou snel genoeg weten dat hij het elders zou moeten zoeken. Ach, eigenlijk was het mijn zaak niet.
Ik ging weer op mijn stoel zitten. Zjeraar deelde de kaarten. Harten troef. Sus keek amper naar zijn kaarten, roefelde ze snel op een stapeltje en vroeg. Natuurlijk ging Sjoerel onmiddellijk mee, dat zou ik ook gedaan hebben. Sus had geweldige kaarten. Dit zou een moeilijke worden, dacht ik, zeker met wat ik in mijn hand hield. Ik had geen enkele harten. Gelukkig was er Zjeraar nog. Misschien dat ik niet te diep onder nul zou gaan.
De jongeman uit Lommel dronk zijn bodempje koffie op en draaide zich om. Hij vertrok.
Salut, eh jongen, riep ons Lisa.
Salut.
De vliegendeur klatste twee keer. Het pad buiten lag er slecht bij. Zijn lichtblauwe sneakers zouden nu wel besmeurd zijn.