Vandaag start de knikkertijd op school. Na een sperperiode die werd opgelegd door de directeur en gehandhaafd door de toezichthoudende leerkrachten, mogen de leerlingen knikkeren op de speelplaats. Tijdens de speeltijd brengen we onze zakjes en doosjes met knikkers mee naar buiten. Er zijn jongens en meisjes die hun waardevolle bolleket op de rand van een tegel leggen en erachter gaan zitten. Zij hopen een mooie opbrengst te halen door andere jongens en meisjes naar hun glazen kleinood te laten mikken van op een afstand uitgedrukt in aantal tegels. Vier tegels voor een gewone bolleket, zes of meer voor één met een speciale kleur - olies, planeten, piraten, smurfen. Knikkers schieten weg vanuit de kromming gevormd met de wijsvinger, gelanceerd door een flukse beweging van de duim. Sommige handen blijven hierbij mooi op de voorgeschreven afstand, andere handen schieten tot wel een halve tegel vooruit. Andere knikkers worden met een schuivende beweging losgelaten van tussen de toppen van duim en wijsvinger. Een knikker die in de juiste baan vertrekt, zijn koers aanhoudt en tegen de bolleket aanketst bezorgt de jonge eigenaar van de knikker een adrenaline rush. Er volgt een luidkeels geroepen “Ik heb hem!” en het opeisen van de bolleket plus één knikker. Immers, de knikker waarmee je raak treft - of stekt - mag je volgens de ongeschreven spelregels terug opeisen. Naargelang de opbrengst aan verschoten knikkers mee- of tegenvalt, blijft de vorige eigenaar van de bolleket tevreden dan wel ontgoocheld achter. Sommigen spelen het groot; een mini moet worden geraakt vanop een afstand van acht of tien tegels om zo een gespikkelde blauwe reus te bemachtigen, nog anderen vinden het gat in de markt: een set verroeste bielen uit versleten kogellagers levert de jongen een dagopbrengst van enkele duizenden knikkers op. Ik zie hem nog naar huis vertrekken met twee grote zakken en een waspoederdoos vol knikkers. Koning voor één dag. Dat schooljaar was de markt totaal verzadigd met verroeste, slecht rollende bielen.
De dynamiek van de knikkertijd was fantastisch. Gedurende de eerste vijf jaren van de lagere school kon ik hiervan genieten, elk jaar opnieuw in de maand juni. Mijn broer en ik maken dagelijks afspraken over het budget aan knikkers dat we die dag meenemen naar school. ‘s Avonds voegen we de dagopbrengsten toe aan onze gemeenschappelijke verzameling, of we vergeven elkaars verliezen op broederlijke wijze. De herinnering aan het knikkeren op school brengt bij mij een uniek sentiment naar boven: de opwinding, het behoedzaam inzetten van middelen, het omgaan met winst en verlies. Net zoals een volwassene actief is op de financiële markten met eerder behoudsgezinde, dan wel risicovolle beleggingen.
Merkwaardig genoeg stopte mijn knikkertijd niet omdat ik het spel ontgroeide, maar door een toevallige wending volgens de economische wetmatigheid dat devaluatie steevast volgt op overaanbod. In het jaar na de pensionering van de oude directeur kondigde een leraar van het vijfde leerjaar het begin van de knikkertijd aan met een nota in de agenda’s van zijn leerlingen. Op een moment ruim binnen de vroegere sperperiode. Nog precies één week werd er op onze school geknikkerd met de intensiteit van de voorgaande jaren. In de daarop volgende weken verminderde de interesse bij veel leerlingen en doofde de knikkertijd vanzelf uit om dat jaar niet meer terug te keren. En ook niet meer tijdens het volgende schooljaar, waarin ikzelf het zesde leerjaar doorliep.