Met de stilstand van het beeld breek ik de situatie open
en neem je vast, heel even maar, zodat ik zeker ben: hier is iemand geweest.
Uit de stilstand overkomt me een beweging en die vloeit binnenin lichamen - onze lichamen - en wij werken onszelf omhoog tot elkaar; zo zijn wij zonder elkaar overdreven hetzelfde maar vereenzelvigd.
Uit de beweging treedt het beeld naar buiten toe en danst zich de noordelijke vrieskoude in maar niemand die zich meent te herkennen in dit evenbeeld: iedereen in zichzelf buiten zich.
Mijn armen zijn gemaakt om te houwen, vriendschap.
Mijn benen strekken naar de volgende en de volgende stap waarin voetsporen niet meer worden bekeken, enkel en alleen om de ondergrond ten volle te voelen als een stelsel waarmee we het bewustzijn hanteren. Ik hanteer je bewustzijn wel even, even maar.
Willen voelen waar het zeer doet.
Mijn romp sleurt zichzelf over ruwe materie maar wordt er enkel sterker van.
Mijn dagen zijn geteld maar loopt op zijn stappen terug zijn stappen.
In lichte atmosferische tinten zie ik je lachen naar mijn beeld; ik wil een organische vermenging van het onze en heb dit al en heb dit. Ik heb het al.
Lachende origami van mensjes van zielen die elkaar raken en nog steeds, ten volle beheersen.
Wij zijn uitgeplooid bloot naakt noem het wat je wilt aan elkaar over elkaar uitgestreken. En dat ligt goed, waar de conversatie halt hield, laten we afdrukken achter van 2.
Met een laatste hart-lachje knijp ik je grijp ik je. Ik laat los. Greep. Los.
Evenbeeld, nog en nog, is het beeld blijven pulseren buiten zichzelf verweerd door woord en een dialoog herstart zich waar het is blijven hangen: ik zie je, zie je, en weerleg mijn houding ten opzichte van de jouwe. Dit is een moderne ruil, waarin ik niets verlies.
De kleine dingen blijven van kleine waarde, als ik dat zeg.
Lachende Beelden.
Vrije Woorden.
Losgeslagen Wij.