daar in Zoutleeuw
kocht ik een echte suikerspin,
twee wonderschoenen en een hoed
ik kuste het vaarwel
mijn kalf dat niet verdrinken zou
ging op weg doorheen hetgeen
waarvan ik heb gehoord
dat het met veel gemak geschapen werd
ik trok allangs de Dender en de Kreupelvaart
over de kleine ring, zo naar de stad
waar ik het zag het groot geluk
langdurig opgebaard in bleke kisten
koten, magazijnen vol
een hagelbui, een kruis voorbij
wat verder stond ik voor een deur
maar tijdelijk gesloten
was het parlement der eeuwigheid
wat viel hier nog te zien
het neusgepeuter van een kleuter
een pijnballet, de dronken dans
van een pineut misschien
die pitten van een papegaai
heb ik geweigerd
eerst die spin die soms een beetje
aan mijn kin bleef kleven
ik wou en vond er niets
geen lentelanen, enkel zieke oorden
stervende platanen, ook een ballon
die niet meer vliegen kon
gezocht
de bergen op, de stappen afgeteld
maar vond hem niet
de route voor de smokkelaars van schaarse tederheid
wel een strand
vol blote woorden
korrelzand en kleffe kraampjes
met gebak, wat leeg beton
wat nu?
dan maar doorheen het niemandsland
peisvol vredig uitgestrekt
heel even rust
zolang het mag
de grens is snel bereikt
al gauw ook Betlehem
een leegstaande barak
kadaver van een vredesduif
ik wil niet naar de dode zee
voor zout met friet
geloof, mijn kind
de afgeblazen stoomboot vaart niet meer
geef mij ook geen woestijn
of dit doorboorde land
men ziet er nergens nog
een groene specht of bende spreeuwen
enkel nog een olievogel
kogeltjes van nu en van weleer
wat rest is nog een spoor van donker bloed
ik ga voorbij het schuiloord van een bange god
maar langs de rovers van de laatste lach
moet ik niet meer
de Eufraat roept
een zijarm lonkt
is daar het kleine pont
waar ik hem tref
de gids voor mij
en deze liedvergeten straatzanger
wiens blik het al verraadt
maar dan in spiegelbeeld
ik wil en ik besef het evenzeer
dat dit het einde is
uit de reeks 'Reizen met Ricky'