Gepubliceerd in De Standaard, 'Brief van de dag', zaterdag 2 mei 2020
Geachte heer Prof. Dr. Van Gucht,
Beste Steven,
Twee aanspreektitels. Dat leest u goed. De eerste in uw hoedanigheid als wetenschapper. De tweede omdat je elke dag steevast langskomt. Je bent ondertussen een goede vriend die eerlijk durft zeggen hoe het er voor staat. Ik geef het toe, tijdens dat moment kan ik mijn ogen er niet van af houden. Tijdens het luisteren dwaal ik af naar die plek waar je huid barst en het litteken begint. Ik hoop dat je me het vergeeft. Ik ben trouwens niet de enige want zo zag ik dat jouw ‘naamgebaar’ in gebarentaal open en bloot verwijst naar je kenmerk. Stiekem zou ik het willen vragen: ‘Vind je het erg dat men je hiermee aanduidt? Dat je persoon samenvalt met een kwetsuur?’
Iedereen draagt littekens mee. Sommige liggen zeer duidelijk aan de oppervlakte. Andere zitten minder zichtbaar net op of onder de huid. Voor mij zijn het vooral plekken waar de kwetsbaarheid een uitgang zoekt en hunkert om getoond en begrepen te worden. Laat het net bloeiende kwetsbaarheid zijn die ik nu om me heen zie. Er wordt een gemeenschappelijke wonde geslagen. Ooit komt een tijd dat we deze zullen likken. Als mens, als samenleving. Een nieuwe huid kondigt zich aan. Zal ze anders aanvoelen? Ik hoop eigenlijk van wel: Oneffen, maar zachter. Zelfs milder.
In de zevende week van deze milde lockdown blijf ik nog steeds in het veilige nest dat mijn kleine appartement is. Ik voel me vaak ‘de prinses in de torenkamer’, wachtend op bevrijding. Prinses, want in deze tijden geniet ik van het privilege om nog steeds te kunnen werken, dansen en schrijven. Het is een adempauze. Consumeren wordt creëren. Boeken en muziek nemen me mee op reis. Ik heb de wereld nog steeds aan mijn vingertoppen. Maar toch… Langzaam sijpelt de eenzaamheid binnen. Het is een bot mes dat zacht over mijn huid snijdt, zo tergend traag maar vastberaden om z’n sporen na te laten. En zo vormt zich mijn gloednieuw litteken. Afgelopen vrijdag sneed het mes wat dieper. Nog langer alleen met als enige uitzicht consumptie als surrogaat voor een zwaar gemis.
Op zeer subtiele wijze toont dit dat het ego-virus nog steeds gretig overleeft. In de afgelopen jaren zag ik hoe dit virus het weefsel om ons heen aantast. Hoe we langzaam uit elkaar aan het vallen zijn. Nu pas zien we duidelijk de zwakke plekken van een samenleving waarvan het immuniteitssysteem jarenlang onder vuur ligt. Alle ingrepen tevergeefs, het ego blijft aan de winnende hand. Toch is er hoop. Er ontwikkelt zich solidariteit. We doen boodschappen voor elkaar. We bellen met familie en vrienden. We doen moeite om elkaars situatie te begrijpen. We bieden troost aan. Het blijft echter een fragiele remedie tegen het ego, die zomaar weggevaagd kan worden als we terug naar normaal gaan. Misschien zitten we daar ook nog maar aan die drie à vier procent immuniteit. En vooral, is deze blijvend?
Weinigen zullen ongeschonden uit deze periode komen. Elk van ons moet leren om zich te veréénzelvigen met de nieuwe huid die deze tijden overspant. Zou het kunnen dat enkel u de dagelijkse taak kunt dragen? Omdat u weet wat het is, omgaan met een litteken? Ik blijf wel nieuwsgierig. Was het bij jou een uit de hand gelopen ravotpartij als kind? Een stomme val met de fiets in één of andere studentenstad? Ik kom het waarschijnlijk nooit te weten. Om eerlijk te zijn heb ik nooit gehouden van een te gladde huid. Dat lijkt me ontzettend saai.
Hou je goed.
Nieuwsgierige groeten,
Jolien