Ik loop over straat. Voor me loopt een vrouw, haar knieën staan te ver uit elkaar. Het getik van haar hakken op het asfalt klinkt anders. Doffer dan bij andere vrouwen op hakken. Het is een raar gezicht. O-benen op hakken.
Dat is zeker een pot, denk ik. Ik denk het luidop. Ze draait zich om. Haar knieën staan echt te ver uit elkaar. Ze vraagt hoe ik het weet, van dat pot zijn. Ik zeg haar dat ik het zie. Ze vraagt of het misschien haar knieën zijn die haar hebben verraden.
Met deze pot wil ik praten, denk ik. Ik denk het opnieuw met mijn stem. Op het terras vertelt ze mij waarom potten potten genoemd worden. Ze zegt dat het van lollepot komt en dat dat een warme pot van steen is die vrouwen vroeger onder hun rok tussen hun benen zetten, om het wat warmer te krijgen. Ze vraagt of ik haar zo wil noemen, Lollepot. En of ik het niet erg vind van haar knieën. Ze zegt dat ze het altijd al geweten heeft, dat die te ver uit elkaar staan.