Café Het Zwarte Gat, wat verder zit ik in het wachtend kerkhof, staar ik naar het gras, verlang er, naar het groeien der margrieten. Bij het nulpunt, vergankelijkheid, doosje ook met dode ankedotes. Zwervers dwalen, achtergrondgeloof en helikoptertjes. Waar verkoopt men scheutjes van de hoppe, krielpatatjes voor de zware klei?
De zaden van de esdoorn zijn al neergedwarreld, aan mijn voeten, ligt de toekomst onbezonnen, knoopjes in mijn zakdoek, snot. Krulwilgtakken, ongeordend loof. Victoriaans is de raket die door de hemel suist. Radiostilte, morseloos en geen banaal gelul op een kanaal met zoetigheid, reclame voor de waan, verse dadeltjes uit Babylon.
De boom, hij schenkt. Hoogtepareltjes, een panorama. Ik zit er even droog, vlakbij. De natte ogen van een uil, spartelende muis, gevoelens die ik ken. Daar verder nog een herberg aan de horizon, waar straks weer niemand slapen kan omdat de kelder valse muren heeft.
uit de reeks 'Reizen met Ricky'