Het is nu eenmaal zo, beweert de kreupele, het moet rond dat fameuze kruis gestonken hebben naar ontlasting en urine, want als de geest het begeeft, dan houden ook de sluitspieren het voor bekeken. Ik hoop voor Marie-Madeleine dat ze goed uit haar doppen keek, dat ze niet in zijn stoelgang knielde, dat ze niet op haar knietjes zat te janken in zijn pies.
Is dit beeld correcter dan al zijn opgesmukte varianten? Ik moet toegeven dat hij voor één keer terecht twijfel zaait, die vunzige hufter, maar hij blijft een kinkel. Kinderen mijden hem beter, want met één frase kan hij een jonge geest bederven, met één zinsnede kan hij een kinderziel klieven en als hij zure kool gegeten heeft, dan blijft hij maar doordrammen.
Oké, er mogen dan excrementen gelegen hebben onder dat meest vereerde kruis. So what. Moet hij daarom blijven kwezelen, blijven emmeren en zeggen dat de vulling van paaseieren veel smeuïger en smeriger mag zijn, dat ze die wijwatervaten gerust met zieker sap mogen volgieten en straks begint hij weer met die opsomming van wat voor goors men kan verrichten in een biechtkotje.
Het is niet goed, niet voor de gal, niet voor de lever, zelfs niet voor de fantasie van kinky koppeltjes. Hun lust zou snel bederven door de ongelikte lulkoek die hij uitkraamt. Als ik hem wil vergeten, dan denk ik aan Katja, want die etterbak heeft een absolute hekel aan tederheid. Hij lust geen tinteldrank in ranke glazen en Katja heeft de randen altijd graag versierd.
Met korrelsuiker. Met een schijf citroen. Een zoen drijft nooit ver weg als lippen kleine kloofjes slaan en idylles kent hij niet, de kreupele, hij kijkt weg als ik een oogbol streel met blind gevoel, wanneer ik voor mijn Katja speelse prentjes uitzoek in die kisten van weleer, of in een lentecataloog, een titatoverboek en dan kan hij zich de neus danig optrekken dat snot zich mengt met hersenen.
Aan de schimmel in zijn kop, aan de fungus die in zijn konterfeitsel groeit, wil ik niet méér woorden vuilmaken dan een belt verdragen kan en ik moet trouwens voort, ik moet naar De Blauwe Toren, naar de Stock Américain Vermeersch. Ik heb een sifon, ook een terugslapklep nodig want ik word bang, ik denk dat de afvoer van mijn spoelbak in verbinding staat met de smeerpijp van de mensheid.
Ik vrees die vloed aan bagger. Het is een réseau de misère, een netwerk van buizen die alles leegzuigen en ik durf het amper. Ik moet voorbij het crematorium, wil ik bij die winkel van de familie Vermeersch geraken en ze zijn niet goed wijs, die oelewappers bij de Dienst Ruimtelijke Ordening van Stad Brugge.
Het crematorium staat op nog geen driehonderd meter van de verbrandingsoven! Alle lijkwagens, alle vuilkarren moet over datzelfde asfaltwegeltje! Normaal moeten de lijkwagens iets vroeger rechts afslaan dan de vuilniswagens. Ik ken de weg. Ik zal het nooit vergeten.
Het was een zwarte dag met grijze wolken. Ik stond daar, in dat zaaltje met zijn deurtjes, kaarsjes, vlammetjes en ik weet niet hoe zijn functie omschreven wordt. Ik noem hem dan maar de asman. Of de asman die ik er ontmoet heb, daar altijd werkt, weet ik niet. Misschien sprong hij die dag in voor een habitué die zich 's morgens onwel voelde. Feit is dat Katja's asman een blauwe overall droeg met daarop het logo van IVBO, Brugse Verbrandingscentrale.
Hij stond allicht te grinikken. Buiten. De kreupele. Hij moet me gevolgd zijn met z'n oranje Honda Civic Automatique. De nummerplaat ken je en toen hij dacht dat hij zomaar plaats kon nemen in de ontvangstruimte, heb ik hem buitengebonjourd.
Voor Katja was er geen kist. Ze lag op een roestvrijstalen slede. Flauw benul speelde geen requiem en ze was getooid in een zuiver kleed. Het werd stil. Ik hoorde enkel nog het geknars van de wielen van de slede die zich in beweging zette. Haast geruisloos ging het juiste deurtje open en Katja verdween.
De asman had een hart. Hij wilde na het gebeuren zijn middagmaal met me delen. Twee tv-worstjes lagen naast een zuurkoolkransje in een tupperwarepotje. Ik weigerde. Ook het dessert liet ik volledig aan hem.
Het waren paaseitjes in roze wikkeltjes en de vulling, het hoe en waarom, alles staat in oudekinderboeken, in lexicons over natuur en techniek.
Ik kan niet proeven, heb ik ingetogen tegen hem gepreveld, mijn smaak is dood, mijn tong te kreupel. Er liggen te veel levens op mijn lever. Mijn buikgevoel zegt. Dat al die ellende. Niet te verteren valt.
uit de reeks 'Residu'