duizend gissingen en op één nacht
vol blauwe kikkers
droomde ik dat
ik alles hoorde het falen van remmen
het doodgaan op één
been hinkte ik
als een door de tijd verminkte wijzer
van een klok felrood
was mijn bloed
menig en drie keer doorboorde
een getik de ruit
gebroken glas
het was jouw vinger in een emmer
dreven stippen voor
de vele ogen
van stippellama's pimpampoentjes
schreven jouw wil
de gedachten
aan miljoenen sterren en twee keer
vermoorde mist
hangt hier nu
over een boomhut de kroon staat je
straks voorbeeldig mijn
prinses zoen me
dan duizend maal en vijf keer zal ik
zonder leed noch
mate altijd
weer proberen zes vingers aan
een hand voor je
te zijn die nooit
meer los zal laten als een melodie die
al zijn noten heeft
geplant in je
achteruin bij die autostrade waar ik
parkeerde tegen
die beuk met die
postbus voor vier brieven honderd
puntjes rollend
van een i
in jouw gras lig ik te verwezen me af te
vragen hoe het
voelen zal
als ik me ooit vergissen mag bij het tellen
van de zomersproeten
op jouw broze
vleugels schat mijn
wintervlinder
uit de reeks 'Majnun, het gebrabbel van een gek'