Het hele eind van het tuinhok naar de achterdeur heeft Didier lopen denken aan wat hij zijn zoontjes zal zeggen, of eerder nog aan wat hij hen moet zeggen. Want zo voelt het aan: dit mag hij niet verzwijgen. Eenmaal binnen ziet alles er op een bevreemdende manier hetzelfde uit als vijf minuten geleden toen hij nietsvermoedend naar buiten trok om het gazon af te rijden. Luca en Florent liggen nog steeds in pyjama voor de tv gekluisterd, hun tere kinderlijfjes hebben zich voor geen millimeter bewogen. Ze hebben niet eens gemerkt dat hun papa achter hen is komen staan.
En dan zwijgt Didier alleen maar, zijn altijd schichtige blik samen met die van zijn zoontjes op het flikkerende scherm gericht. Maar de dansende figuren ontgaan hem. Wat hij ziet is hun kat, Micky, dood in de hoek van het tuinhok. Eerst zag hij het grijsgestreepte lijfje dat op zijn vertrouwde plekje lag. Maar toen hij het bij zijn naam riep reageerde het niet. Vervolgens ging hij wat dichterbij kijken en bemerkte de tong die uit de roze bek hing. En tenslotte was er de nodeloze bevestiging, het witte schuim om de opengesperde mond. Tegenover dat rauwe beeld voelt het alledaagse tafereel van zijn tv-kijkende jongens plots broos aan. Voor het eerst in de zeven jaar sinds hij vader is geworden is Didier zich bewust van het onmetelijke gewicht dat een moment kan hebben en dat nu op zijn schouders weegt: alles hangt af van wat hij nu zal doen, hij is het ankerpunt waaraan deze situatie is opgehangen.
Hij gaat zitten aan de ontbijttafel die nog niet is afgeruimd. Het is elf uur en Didier smeert zich een boterham met choco, doopt hem in de koffie en neemt een hap. Wanneer de boterham op is, veegt hij zijn mond af aan de mouw van zijn grijze werktrui en roept zachtjes de naam van zijn oudste zoon. Als hij het dan toch moet vertellen, dan enkel aan Luca, bedenkt hij, Florent is hier toch te jong voor.
“Luca?” Het klinkt twijfelend, alsof hij niet wil dat zijn jongen hem hoort. En terwijl het stil blijft trekt hij een reclameblaadje vanonder een stapel drukwerk, schikt het voor zich op tafel en diept uit de zijzak van zijn broek een timmermanspotlood op. Met drie rechte strepen bakent hij in de marge van de schreeuwerige advertenties snel een witte ruimte af. Terwijl hij het potlood steviger vastneemt neigt hij zijn hoekige hoofd ietwat schuin voorover tot het bijna het papier raakt. En dan vloeien de lijnen, nu eens lange smalle strepen, dan weer brede grijze vegen, hier en daar aangezet met krachtige zwarte kronkels.
“Wat teken je, papa?” Luca staat ineens naast hem en buigt zich over hem heen. Hij voelt hoe het jongetje naar het blaadje kijkt dat hij onder zijn brede handen tracht te verbergen. Hij kan zijn slaapgeur ruiken, zo dicht leunt hij tegen hem aan. Het is ook haar geur.
“Oh niets, gewoon wat gekrabbel” lacht Didier.
“Is dat Micky?” Luca weet het, toch vraagt hij het.
Nog even aarzelt Didier.
“Ja, vind je het mooi?”
“Ja, heel mooi”
Hij kijkt Luca aan, ziet zijn blauwe ogen die ook de hare zijn en hij weet dat hij het niet kan. Morgenavond komt zij de kinderen ophalen. Zij moet het maar doen. Zij heeft hem verlaten. Dit is allemaal haar schuld.