mijn kelk
tot waar de draad hing wilde ik
klauteren tot waar mijn ziel
tussen mijn flarden flaneerde
als bloem aan haar stengel
verknocht aan haar meeldraden
verwaaid over akkers door wind
er heerste stilte weldadig
kortzichtig gleed ik er uit
over bestoven paden geurend
naar lijflijk bestaan warrig
wetend waarom ik verwelkte
mijn kelk hield er nog stand
aan zon kwam ik niets tekort
wist ik werd er verblind
dat teveel aan zonnestralen
eens rechtop tuurde ik weer
over mijn veld wilde vierkant
mijn zicht kon beter gekaderd
hemel wenste ik liep wat snel
duikelde mijn tranenveld in
vloed kwam nooit zonder eb
al wilde ik er stralen rechtop
geen tijd sprak er zich uit
beter kon ik verdwalen