Houd die teller schoon op nul. Gebood het mij dat eindeloze.
Lees dit niet. Vergaap je niet aan lama's die zich zomaar voeden met dat argeloze groen.
Kom hier niet langs. Staar niet naar de schimmel op die dode takken van onfeilbaarheid.
De tijd smeult in de verte. Broedplaatsen van ijzervogels, geestesroest en schele dogma's.
Vuur geeft hen het volle pond. Geen vlam die iets begrijpt.
Wie was de aap die koos om toch maar mens te worden.
Wel is geweten. Veel te warme dagen zijn op komst.
Nochtans werd lang geleden, op een frisse dag, de onschuld al verbrand.
Overal werd er daarna gebouwd. Kerken. Torentjes van Pisa. Babylon.
Intussen krabt een kauw zich aan dat laatste grijs terwijl een vrouw zich braaf de schede kuist.
Moederkoek was voor het blinde kind. Kattenkruid heb ik geplant om weerwolven te lokken.
Alles was zeer kort. Gelijk een slak op reis. Nu is hij weer terug.
De Zweedse kok. Hij was in Hongerland. Vulkanen zaten op een ei te broeden. Vagina's voelden zich doelloos leeg.
Ik heb niemand verkracht. Geen zon gekocht. Zo prevelde de nacht.
Keukenprinsesjes slikken liefst designerdrugs. Gelukkig maar.
Slaapt en zegt. Dat ik alles vergeten mag, ik nimmer zomaar van je houden hoef.
In lust alsnog en voor altijd het niets. Onwetendheid. Pure azijn. Ze smaken zo veel beter.
Soms. Dan hoor ik dat. Ineens ontstonden goden die zich driftig vullen wilden.
Mens. Waar is dat buffet? De kom mag nog eens vol.
Maria'tjes in wit licht geel een vleugje roze. Redbull dronk die zot. Het was voor zijn verrijzenis.
Straks. Dan maak ik soep. Met hoop. Met room. Kalmeermiddel.
Voor alle bange geesten, hen die honger voor verklaring in zich dragen.
Ja. Vreest. Opnieuw. Weer. Een beetje zure regen. Verse kul en droge moederkoek op een bezeikt plateautje.
God save the queen and her fascist regime.
Bartje zal de plaat afzetten en dan. Around midnight. I shall do it.
Kill the poor. Om daarna zo rond een uur of vier, helemaal zen, in mijn potje stoofvlees, pruim met domoor te roeren
Rustig. Niet eens in een acht en boor de gelovigen zal ik een slaatje voorzien.
Vooral veel blaadjes kul, olie met parfum van hogerhand, een takje kattenkruid.
Braaf. Slaap en wacht. Mijn hondje licht. Straks. Weer languit te dromen.
Echt. Het zou zo gaarne nog eens beestig kauwen.
Schaap of geit in wolvenvacht.
Zo lang. Zo diep. Het mag van mij. Door merg en bot.
uit de reeks 'Duivelsverzen'