Steven wendt het hoofd af. De loop van Leo’s revolver staat loodrecht op zijn slaap. Leo voelt hoe een druppel koud zweet tergend langzaam langs de holte van zijn ruggengraat naar beneden loopt. Hij spant de haan. Stevens hoofd beweegt mee. Beide mannen houden de adem in. Leo telt in stilte tot drie en haalt de trekker over. Er weerklinkt geen schot; enkel een droge klik. Er wordt weer adem gehaald. Steven en Leo zitten aan de hoek van een tafel, elk langs een kant. Leo legt de revolver tussen hen in, de kolf in de richting van Steven gedraaid.
Steven
36 jaar. Voorheen zelfstandig stukadoor,
momenteel tewerkgesteld als klusjesman bij de stad.
Al vijftien maanden lang stapte Steven elke avond het café binnen voor zijn dagelijkse portie vergetelheid. Die dag kwam luttele tellen later een vrouw binnen.
“Is deze plaats vrij?” vroeg ze schor. Ze bracht de kou mee van buiten. In al die maanden was dit de eerste keer dat Steven zoiets overkwam. Hij knikte de vrouw toe.
Te onverschillig, dacht de cafébaas. Steven trok het zich niet aan. De vrouw negeerde het non-verbale onderonsje aan de toog. Ze ging zitten, en de cafébaas keek Steven vragend aan.
Steven begreep plots wat van hem verwacht werd: “Wil je iets van me drinken?”
“Een glas witte wijn, graag.” Ze zei het op een toon waardoor Steven zich hardop afvroeg of ze elkaar kenden. Ze zei van nee. Steven ging er niet verder op in. Zo zaten ze zwijgend naast elkaar tot haar glas leeg was.
Opnieuw die blik van de cafébaas. “Nog eentje?” vroeg Steven. De vrouw knikte. “Nog eens het zelfde,” gebaarde Steven. Dit scenario herhaalde zich een vijftal keer, tot de vrouw plots zei: “Genoeg! Ik moet naar huis.” Haar glas was nog niet leeg.
“OK,” zei Steven, maar de vrouw aarzelde: “Hmm, het is wat laat om nog alleen op straat te gaan. Loop je niet even met me mee?”
“OK,” zei Steven opnieuw. Nu op een ietwat andere toon. Ze liepen Stevens voordeur voorbij. Steven dacht aan zijn vuile kleren in de woonkamer, de afwas in de keuken, de rommel op de gang. Haar bij hem thuis binnenvragen was geen optie. Dat speet hem, want ze doorkruisten bijna de halve stad vooraleer de vrouw een sleutel uit haar jaszak viste, een voordeur aanwees, en zei: “Dat ben ik.”
“OK,” zei Steven weer, alsof het de enige twee letters waren die hij kende. De hele tocht hadden ze amper een woord gewisseld. De vrouw scheen het niet erg te vinden. Ze vroeg: “Kom je mee naar binnen?”
“OK.”
—
De vrouw hing haar jas over een stoel en draaide de verwarming hoger. “Ik heet Marion,” zei ze, terwijl ze haar truitje uittrok. “Help je me even met mijn rits?” Ze draaide haar rug naar hem toe. Hij hielp haar uit haar jurk en ze haakte haar beha voor hem los. “Kom mee!”
Steven volgde Marion naar boven, legde zijn kleren over de rand van het bed en zei geen nee. Marion sliep nog toen hij de volgende ochtend het huis uitsloop. Vlug naar huis, omkleden, naar het werk. Hij vroeg zich af of hij het allemaal niet gedroomd had. Was dit echt gebeurd? En zo ja: waarom? Wat zocht die vrouw in een café zo ver van huis?
‘s Avonds was hij er nog altijd niet uit. Hij kon er beter eens over nadenken bij een glas. Tot zijn grote verwondering zat Marion op hem te wachten aan de toog. Ze had net het aanbod van een andere man afgeslagen. De cafébaas lachte Steven toe: “Het zelfde als gisteren?”
Marion antwoordde in Stevens plaats: “Doe maar ineens een fles.”
Er waren nog minder woorden nodig dan de dag voordien. De fles minderde langzaam maar zeker. Toen ze leeg was, stapten ze samen het café uit, de halve stad door, naar haar bed. Dit keer was Marion wakker in de ochtend. “Morgen weer?” vroeg ze.
“OK.” Hij vroeg zich niet meer af waarom.
—
De volgende ochtend bleef Steven liggen. Het was zaterdag. Hij moest niet gaan werken. Hij was van plan Marion te vergasten op koffie en een lekker ontbijt; maar
eerst nog wat slapen.
Hij schoot wakker toen het gestommel op de trap al heel dichtbij was. Een man riep Marion bij haar naam. Marion was klaarwakker. Ze zat rechtop in bed, haar ogen op de slaapkamerdeur gericht: “Leo!”
Een man deed de deur open, overschouwde de situatie, en vloekte: “Wat is hier g*dverd*mme aan de hand? Wie is die vent in ons bed?”
***
Steven had dood kunnen zijn. Meer nog: Steven had dood willen zijn. Maar dat was een minuut geleden. Intussen waren de rollen omgedraaid. Slachtoffer werd dader, en omgekeerd. Leo geeft de revolver nog een duwtje in Stevens richting; als om te zeggen: “Komaan, doe wat vlugger. Maak het kort!” Steven neemt de revolver in zijn rechterhand, geeft met zijn linkerhand een draai aan de trommel, spant de haan. Opnieuw wordt de adem ingehouden bij dit bizarre, dodelijke spel. Opnieuw volgt niet meer dan een klik. Uitstel van executie!
Leo
41 jaar. Voorheen kleinhandelaar in vuurwapens,
zit momenteel een gevangenisstraf uit.
Steven herkende Leo meteen. Toch was het de eerste keer dat ze elkaar recht in de ogen keken. Stevens schoonouders hielden een knipselmap bij over hun dochter, kleindochter, Leo en de rechtszaak. In de kwaliteitskranten hadden enkel foto’s van Stevens vrouw en dochtertje gestaan. Het origineel van de meest afgedrukte foto stond al bijna twee jaar op hun schoorsteen. Vijftien maanden geleden hadden ze er een zwart lintje rond gehangen.
Steven ging steeds minder bij zijn schoonouders op bezoek. Telkens hun nietszeggende woorden van troost hem dreigden te verpletteren, haalde hij de knipselmap uit hun kast. Stilte. Het ritselen van papier; drie mensen die ademhaalden, hun gedachten bij de dood.
Leo’s foto had enkel in de populaire pers gestaan. Geportretteerd zoals Steven hem kende uit de rechtbank: met ontwijkende blik, niet in staat de mensen aan te kijken en rekenschap af te leggen voor zijn daden. Eén krant had een foto afgedrukt waarop Leo recht in de lens keek, met een mengeling van verwarring en boosheid op zijn gezicht. Precies zoals hij nu keek.
—
Leo had Steven niet herkend. Steven stond nooit in de krant. “Wie ben jij?” riep Leo de man in zijn bed toe, “Wat doe jij in bed bij mijn vrouw?” Marion probeerde tussenbeide te komen, maar Steven was het bed al uit; in zijn blootje, maar meer dan strijdlustig: “Moordenaar!” riep hij uit, “Moordenaar!”
Dit woord bracht Leo van zijn stuk. Hij was van plan geweest de man een klap te verkopen, maar kreeg nu zelf een vuist in zijn gezicht.
Leo herpakte zich snel: “Is dat wat ze je verteld heeft? En jij gelooft dat?”
Hij geloofde zelf nauwelijks dat zijn Marion hem zo kon bedriegen! Woede, verdriet, razernij, pijn... Daarbovenop een krijsende Marion: “Hou op! Hou op! Hou op!”
Ook Steven bleef roepen: “Die man heeft mijn vrouw vermoord! Hij hoort thuis in de gevangenis! Hij heeft zijn straf nog lang niet uitgezeten!”
Toen begon het Leo te dagen. Hij haalde uit naar Steven en hield hem stevig in de klem. Hij was de eerste die kalm werd: “Wat is er hier aan de hand?”
—
“Het is allemaal mijn schuld,” biechtte Marion op. Ze had een kamerjas aangetrokken en zat op de rand van het bed. Leo had een stoel genomen. Steven wou niet gaan zitten. Hij ijsbeerde in onderbroek door de slaapkamer.
“Ik wist dat Leo elk moment kon thuiskomen.” Steven hoorde enkel flarden van wat ze zei: “Goed gedrag - weekend - penitentiair verlof.”
Steven schuimbekte van verontwaardiging: “Is dat de straf voor een moordenaar? In de week wat in de cel zitten niksen; elk weekend lekker terug naar huis bij moeder de vrouw?”
Marion voelde een steek van pijn door zich heen gaan, maar probeerde haar verhaal af te maken, al was het maar voor Leo: “Ik weet niet waarom ik het gedaan heb. Het is alsof ik wou betrapt worden; dat het allemaal eens zou uitkomen.”
Ondertussen raasde Steven door: “Jij kan elk weekend bij je vrouw zijn; dat is meer dan ik kan zeggen! Jij hebt mijn vrouw vermoord! Moordenaar!”
Marion deed nogmaals een poging hem te onderbreken: “Het was een ongeluk, Steven, geen moord.”
Leo zat roerloos naar de grond te kijken. Steven gaf hem met de rug van zijn hand een mep tegen het hoofd: “Een ongeluk noemen ze dat! Vertel eens hoeveel alcohol er in je bloed zat toen je mijn vrouw en kind van de baan reed! Ik heb veel zin om…”
Leo kreeg er stilaan genoeg van. Hij snauwde Steven af: “Man, luister dan toch naar haar! Het was een ongeluk! Als ik mijn leven kon geven in ruil voor je vrouw en kind, ik zou het direct doen. Maar zo werkt het niet. Zo werkt het niet… Helaas!”
“Jij hebt gemakkelijk praten,” fulmineerde Steven, “Is dat gerechtigheid? De moordenaar die mijn gezin uit het leven gerukt heeft, laten ze zomaar in het weekend loslopen.”
Leo schudde het hoofd: “Zelfs al ontsloegen ze me vandaag uit de gevangenis, denk je dan werkelijk dat ik mezelf ooit vrij zal voelen? Er gaat geen dag voorbij zonder dat ik aan je vrouw of kind denk. Ik vergeef het me nooit dat ze er nu niet meer zijn.”
Dat maakte Steven alleen maar bozer. Er ging een gevoel van walging door hem heen bij de gedachte dat niet alleen hijzelf, maar ook die moordenaar dag en nacht aan zijn vrouw en dochtertje dacht. Hij wou nog harder gaan tieren, maar het lukte hem niet. Hij voelde zich beetje bij beetje kapotgaan. Dat mocht niet. Hij moest woedend zijn. Woest!
Marion zag dat Steven aan het eind van zijn krachten was. Ze trok hem naast zich neer op het bed. Met opengevallen kamerjas drukte ze haar lichaam tegen Steven aan. “Het spijt me zo,” herhaalde ze steeds weer, “Het spijt me zo. Ik wilde alles weer goed maken. Ik dacht, ik dacht, ik weet niet wat ik dacht.”
***
Leo’s beurt. Het zelfde ritueel. De wetten van de kansberekening andermaal getart. Voor de mannen maakt het weinig uit. Ze herinneren zich nauwelijks nog hoe het voelde te leven. De cilinder krijgt weer een zetje. Zit er ditmaal een patroon klaar? Leo telt nogmaals in stilte tot drie. Hij haalt de trekker over. Een harde knal weerklinkt. Steven doet zijn ogen open. Hij leeft nog. Hij kijkt Leo aan. Die is er ook nog. Tegelijkertijd draaien de mannen het hoofd naar de plaats waar de knal vandaan kwam. Daar had net nog Marion gestaan.
Marion
32 jaar. Zonder beroep;
gehuwd met Leo, geen kinderen.
Marion herkende Steven meteen. Hij was met een collega de kerstlichtjes aan het weghalen die dit jaar veel te lang in de straten waren blijven hangen. Marion fietste de parking van het grootwarenhuis af, maar hield even verder halt. Stevens werk zat er bijna op. Hij stapte samen met zijn collega in hun camionette. Marion kon hen moeiteloos met de fiets volgen tot aan het gebouw van de technische dienst van de stad. Even later kwam Steven te voet naar buiten. Marion stalde haar fiets en besloot hem te volgen.
Ze bleef staan voor zijn huis. Zag hoe het licht aanging in de gang, dan weer uit. Gordijnen werden dichtgetrokken, een ander licht ging aan. Marion begon langzaam te bevriezen. Hoe lang stond ze daar al? Een half uur? Een uur? Als ze nu ging aanbellen, hoe zou ze het hem dan vertellen? De vraag bleef onbeantwoord. De deur ging vanzelf open en Steven stapte naar buiten. Hij stak zonder te kijken de straat over en liep recht naar het café.
Steven had Marion niet herkend. In de rechtszaal had ze een donkere bril gedragen; het haar opgestoken in een knotje.
—
Wat had het leven hen toegelachen, vijftien maanden geleden. “Luister,” had de gynaecoloog hen gezegd. Hij plaatste een soort microfoon op Marions buik. Er weerklonk een krassend gebonk met een soort echo. “Dit is het kloppen van twee harten; moeder en kind.”
Leo glunderde: “Dat moeten we vieren!” Hij had voor de gelegenheid de winkel gesloten.
“Zou je wel alcohol drinken?” vroeg hij toen de ober hun bestelling opnam, “We moeten aan de baby denken…”
Marion had zijn opmerking weggelachen: “Straks schat, gun me nog deze ene keer, daarna schakel ik over op watertjes, beloofd!”
Leo bestelde er toch een fles water bij, en vulde Marions waterglas vlugger bij dan haar wijnglas. Marion had het door, maar liet hem begaan. Waren ze geen heerlijk koppel? Vast het gelukkigste koppel ter wereld!
Het was kwart over drie toen ze het restaurant verlieten. Ze werden onthaald op een koude herfstwind en regen. Het kon hen niet deren.
“Ik denk dat jij best rijdt, schat,” zei Leo, “ik heb ietsje te veel op.”
Marion ging achter het stuur zitten en reed op wolken. Voor haar reed een wagen met een sticker: ‘baby on board’. Binnenkort rijden wij ook zo rond, dacht ze.
Ze naderden een kruispunt. Het licht sprong op groen. Ze waren bijna thuis. De wagen voor haar stak het kruispunt over. Marion draaide rechtsaf.
Leo tierde nog: “Remmen!”
Van schrik trapte ze verkeerd; op het gaspedaal. Ze had de fiets niet eens gezien.
Doorrijden!” riep Leo als in een reflex.
Hoe gemakkelijk was het bevelen op te volgen, als nadenken even te moeilijk werd.
—
Leo stak de radio aan. Marion wist geen raad met zichzelf. “Wat hebben we gedaan, wat hebben we gedaan?”
Leo schudde haar door elkaar: “Wat er ook gebeurt: ik zat achter het stuur, hoor je: ik zat achter het stuur! We moeten aan de baby denken. Ik neem alles op mij.”
Het nieuws: geen woord over een ongeval.
Marion huilde. Leo foeterde: “Ik kan je zo niet achterlaten. Moet ik je moeder bellen?” Marion schudde het hoofd: “Blijf nog even bij mij, misschien is er helemaal niets
gebeurd.”
Nogmaals het nieuws: “om half vier vanmiddag is te X een moeder met kind op de fiets aangereden. De vrouw overleed ter plaatse; het kind, drie jaar oud, stierf op weg naar het hospitaal. De dader pleegde vluchtmisdrijf.”
Leo kon niet langer wachten: “Ik ga me aangeven.”
Hij kwam die avond niet meer terug.
—
“Het kind zou nog geleefd hebben als wij niet waren weggereden.” — “Dat is mijn schuld, Marion, niet de jouwe. Denk aan de baby. Hoeveel maand nog?”
“Leo… We hebben het verloren.” — “De zaak was al van in het begin verloren. Dat wisten we.”
“Niet de zaak, Leo. Het kind. We hebben het kind verloren.” — ”?”
“We kunnen geen kinderen meer krijgen, Leo.” — “Waarom zeg je dat, Marion? Als dit alles achter de rug is, beginnen we opnieuw. Hou vol!”
“Nee Leo, de gynaecoloog zegt het: we hebben het kind verloren en kunnen er geen meer krijgen. Nooit meer.” — “Marion, wat zeg je nu? Het komt allemaal goed. Beloofd!”
***
In de hoek van de kamer ligt een vrouw: Marion. Met weerzin had ze het lugubere eindspel van de mannen aanschouwd. Ze wilde dat het ophield. Dat het eindelijk eens ophield. Alles! In haar hand: een pistool. Leo’s winkel was gesloten, maar hij bewaarde stiekem een paar wapens als souvenir. Souvenir. Wat viel er nog te herinneren? Elke gedachte aan vroeger deed pijn. Beide mannen kijken hoe de bloedrode plas rondom Marion groter wordt. Hun revolver ligt op tafel. De inzet van het spel ging zonet verloren.