Ik ben dood en ik lig in een kist. Dat wil zeggen: mijn lijk ligt daar. Botweg gezegd. Mijn geest, aanwezigheid zo je wil, het ego zelf dus, is er ook maar ziet het tafereel van buiten mijn lichaam. Het is een bijzondere ervaring om van achter een tafel met bloemen en kaarsen naar jezelf te kijken trouwens. Ik kan niet anders zeggen: voor een dooie zie ik er nog verdomd goed uit. Mijn handen die normaal onhandige en ongecontroleerde bewegingen maken, liggen in serene rust in elkaar gevouwen op mijn borst. Wie had ooit gedacht dat ik zo stil kon zijn! Echt niemand. Tot mijn opluchting zie ik dat mijn nagels keurig gevijld en gelakt zijn in mijn favoriete kleur. Ik zei bij leven altijd al: je handen zijn je visitekaartje. Blijkbaar vonden mijn dierbaren dat ook voor als je naar de hemel gaat. Denkt te gaan. Hoopt te gaan. We gaan het zien. Ik ga het zien.
Mijn haren die normaal eigenzinnig alle kanten op springen, krullen nu engelachtig als een aureool om mijn hoofd.
Mijn gelaatsuitdrukking herken ik niet helemaal. Zo lief, rustig en zacht voorkomen heb ik nooit bij leven gehad. Het klopt dus blijkbaar wat ze zeggen, dat je geest je lichaam verlaat.
En zie hier: ik aanschouw het nu ook.
Ik lijk trouwens nog groter dan ik al ben maar dat komt omdat ik zo helemaal recht lig. Ik vind het maar een onnatuurlijke houding. Ik ben altijd gewend geweest om in foetushouding te liggen en nu zie ik dat ik straks stijf als een plank uitgestrekt de grond in ga. Of de oven. Ik heb werkelijk geen idee wat ze met me van plan zijn maar daar kom ik gauw genoeg achter ben ik bang.
Wat ik niet snap is mijn kleding. Ik heb mijn lievelingsshirt aan, dat snap ik natuurlijk nog wel. Maar daaronder draag ik een spijkerbroek. Zoiets verzin je toch niet? Spijkerstof vergaat voor geen meter en de verbranding gaat volgens mij ook niet zo snel. Ik kan me vaag herinneren dat ik ooit iets gezegd heb over een spijkerbroek, maar wist ik veel dat ze het serieus zouden nemen?
Oh wacht, er komen mensen binnen. Mijn moeder. Ach, ze huilt. De lieverd. Mijn vader kijkt ernstig en heeft zijn arm om haar heen geslagen. Daarachter Wim, mijn lievelingsneef en Bob, zijn broer. Mijn beste vriendinnetje Emma. En daarachter...wat! Nee, dat meen je toch niet? What the hell doet hij hier? Bart. Een oude bekende van mijn ouders. Bart. Of beter: baard. Baardmans. Hij, die donders goed weet dat ik altijd panisch voor hem was toen ik nog leefde en hem altijd meed, staat hier in mijn rouwkamer. Zielig te doen. Alsof het hem kan schelen dat ik er niet meer ben. Met die afgrijselijke, lelijke, onverzorgde, jeukende kriebelbaard van hem waarmee hij mij vroeger bewust een knuffel in mijn nek gaf terwijl ik gillend aangaf dat ik dat niet wilde. Jakkes! Als ik niet beter wist zou ik nu nog misselijk worden, maar ja, dat kan ik uiteraard niet meer.
Met de kennis van tegenwoordig had ik hem destijds van aanranding beticht, maar ja, dat is achteraf. Wist ik veel dat ik hem nog tegen zou komen en nog wel postuum ook!
Wat, wat doet hij? Ik zie dat hij mijn lijk benadert. Het zal toch niet zo zijn dat hij... Ik wil vanachter de tafel rennen om hem weg te duwen bij mijn kist maar op de een of andere manier ben ik niet vooruit te branden. Ik kijk naar beneden en zie dat ik geen benen heb dus er valt ook niks te rennen. Ondertussen staat Baardmans al bij de kist. Hij leunt voorover en wil mij, mijn lichaam, mijn lieve, serene gezicht met die afschuwelijke baard een laatste kus geven. Over my dead body!!Aangezien ik niet kan rennen zet ik het op een schreeuwen: Mama, mama, maaamaaaa hou Baaaaaart tegen, maar er komt geen enkel geluid uit mijn keel. Ik blijf schreeuwen: maamaa, maamaa, Bart wil, Bart wil, Bart wil.....
‘Ma-de-lon! Ma-de-lon! Ma-de-lon!Vervormde stemmen roepen mijn naam. Wat is dit nou voor onzin? Waarom roepen ze mij? Langzaamaan zie ik het steeds lichter worden. Vier gezichten hangen boven me. Ik herken ze. Mijn man en drie kinderen zitten me met grote ogen aan te staren. Ik ben drijfnat. Maar ook dolgelukkig, want ik ben blijkbaar niet dood maar lig in bed. Weliswaar inmiddels in een waterbed met het hele huis in rep en roer maar so what, Ik ben veilig. Helemaal goed.
De oudste vraagt waarom ik om mijn moeder roep want ‘oma is al 5 jaar dood.’
Ik zeg hem dat ik oma zag in mijn droom, maar dat alles nu weer goed is en dat ze nu weer fijn kunnen gaan slapen.
Als ik weer rustig heerlijk lepeltje lepeltje lig met mijn man in het donker hoor ik:
‘Wie is Bart?’
‘Oh, eh, iemand van vroeger, niks bijzonders. Hoezo?’
‘Nou, het leek alsof je kwaad op hem was. Bang haast. Dat ie iets deed wat jij niet wilde.’
‘Klopt. Maar schat ik wil nu slapen. Ben dood en doodmoe.’
‘Dat is goed, maar morgen wil ik het over hem hebben.’
‘Dat is goed schatje. Ik ook.
Me too. Me too.’