Ik ken niemand en niemand kent mij.
Toch ben ik hier en ik zit aan een tafel met iemand die ik niet ken, die mij niet kent en we knikken naar elkaar met een glimlach.
Ze drinkt een glas sinaasappelsap en leest een blad.
Een blad dat we bij binnenkomst gratis kregen.
Ze draagt een bril en lijkt me heel aardig.
Waarom?
Omdat ze bij mij aan tafel kwam zitten?
Er zijn tafels genoeg, lege tafels en tafels waar mensen aan zitten.
Verderop zitten twee gasten, die kennen elkaar wel.
Maar ik ken ze niet.
Mijn tafelgenote ook niet.
Eén van de twee kijkt vaak naar ons, alsof ze ook aan onze tafel wilt zitten?
Ik denk het wel. Het zou mij niet storen. Ik zou het zelfs op prijs stellen.
Maar het gebeurd niet.
Als ik opkijk zie ik een meisje voorbij lopen.
Ik ken haar niet en zij mij evenmin.
Alhoewel, ze liep al meerdere keren voorbij.
Ik heb haar meermaals met een glimlach aangekeken, dat heeft ze zeker in een ooghoek gezien!
Ze reageert niet terug, geen glimlach.
Toch ken ik haar niet en eigenlijk ook weer wel.
Ze twijfelt nog, maakt nog steeds geen keuze voor haar plek.
Uiteindelijk gaat ze verderop staan aan zo’n hoge tafel zonder stoel of kruk.
Ze draagt lang donkerbruin krullend haar.
In een paardenstaart met een rood elastiekje.
Ook heeft ze twee oorbellen die je vroeger als elf jarig meisje kreeg bij je eerste Heilige Communie.
Ze lijkt quasi zoekend rond te kijken.
Zoekt ze iemand die ze kent?
Kent ze net als ik ook niemand hier?
Och ze weet het nog niet, ze is alleen niet meer onbekend.
Terwijl niemand haar kent.
Ik haar niet ken.
Mijn tafelgenoot haar niet kent.
Ik ken nog steeds niemand hier, maar jullie, kennen er wel al een paar.