Ik woon dicht bij de Scheldevallei, aan de voet van de Vlaamse Ardennen, een regio die erg geliefd is bij fietsers en wandelaars. Met een paar locals verken ik af en toe de streek via wandelpaadjes langs poelen, vijvers, weilanden en bossen. Wandelen vind ik heerlijk: zowel om te genieten van de natuur als van het gezelschap. Zelfs wanneer we zwijgen, zegt de stilte vaak zoveel meer. Stilte vertraagt, zet de mallemolen tussen je oren even on hold en verscherpt je zintuigen.
Afgelopen zondag had ik er weer zin in. Ik vertrok onder een staalblauwe hemel met een stralende winterzon die haar best deed om de lente - veel te vroeg - te verleiden. Deze keer ging ik alleen op pad. Ik pijnigde mijn geheugen om mij de weg te herinneren naar een prachtige vijver, afgeboord met een rietkraag en wilgen. Het kostte mij wel wat moeite want het is een goed verborgen pareltje. Na een paar kilometer zag ik eindelijk de vijver tussen de bomen. Ik genoot van het heerlijke, winterse tafereel. Stil was het zeker niet want ik hoorde de vogels uitbundig fluiten. Ik wist dat er ergens aan de waterkant een kijkhut lag. Na een beetje zoeken, vond ik een kwakkel, houten brugje dat naar de hut leidde. De hut is vooral bedoeld voor vogelspotters. Ik ben absoluut géén vogelspotter. Ik kan met moeite een huismus van een koolmees onderscheiden en ik weet dat een vlieg geen trekvogel is. Tot zover reikt ongeveer mijn ornithologische kennis. Toch kan ik erg genieten van de schoonheid van die beestjes.
Door het natte weer van de afgelopen weken hing rond de zolen van mijn wandelschoenen al een even dikke laag modder en aangestapte aarde. Voorzichtigheidshalve hield ik mij links en rechts vast aan de reling van de brug en stapte voetje voor voetje naar de hut. Ik trok het gammele, piepende deurtje open. Ik dacht onmiddellijk aan het ‘Schurend scharniertje’ van Jos Ghysen, voor wie zich die tijd nog herinnert. Mijn gemijmer stokte al snel toen ik in de hut een oude man zag zitten. Hij keek niet op. Zijn ogen tuurden over het wateroppervlak. Ik twijfelde even of ik rechtsomkeer zou maken, wat ik overigens onbeleefd van mijzelf zou vinden, dan wel of ik zou blijven. Ik koos voor het laatste en schuifelde een beetje onwennig naar het midden van de hut voor een beter zicht op de natuurpracht. Met zijn ene gestrekte wijsvinger voor zijn mond, gebaarde de oude man met zijn andere hand om naast hem te komen zitten. Zijn gehavende handen verraadden noeste arbeid. Zwijgend nam ik naast hem plaats op het bankje. Ik leunde een beetje achteruit. Vanuit mijn ooghoeken sloeg ik hem gade. Hij deed mij denken aan de opa van ‘Heidi uit de bergen’: beetje nors voorkomen, een bruine, velourse broek, een zwarte rolkraagtrui waar een kolonie motten had huis gehouden, een kakigroene jas en een dikke, grijze haardos die om een kapper smeekte. Net zoals de opa van Heidi had hij een grijze baard, onverzorgd. De broodkruimels van deze ochtend kon ik nog spotten ... Voor de rest spotte ik helemaal niets ... Ik tuurde ook over het wateroppervlak. Ik zocht minutenlang tevergeefs naar wat de oude man zo fascineerde. Ik zag water, dode bladeren, riet, waterplanten, ...
Net toen ik voorzichtig weer wilde opstaan, nam hij mijn arm vast en wees hij naar de waterkant. Tussen het riet zat een koppel eenden. “Wilde eenden” fluisterde hij, alsof hij zijn woorden spaarde om geen geluidsoverlast te veroorzaken. “Cool!” dacht ik ironisch bij mezelf. “Het mannetje maakt het hof” fluisterde hij verder. Ik was niet bijster geïnteresseerd in het amoureuze gevogel, diep verscholen in het riet, maar ik bleef toch zitten. De oude man leerde me nog meer over de verliefde vliegbeesten, onder andere dat ik het mannetje, de woerd, kon herkennen aan zijn glanzende groene kop, een witte halsband en een kastanjebruine borst. De vrouwtjes zijn doorgaans donkerbruin. “De winter lijkt soms doods en stil, maar vergis je niet, alle voorbereidingen voor nieuw leven zijn ook onzichtbaar al aanwezig. In het donker ontkiemt immers het zaad” vertelde de oude man. “Wist je dat de Kelten feestten bij de eerste volle maan in november om het toekomstige nieuwe leven te vieren? Dat leven moet eerst kiemen, rijpen in de donkere aarde” ging hij verder. Ik humde eens om duidelijk te maken dat ik naar hem luisterde. Hij zweeg even, zuchtte diep en ging toen verder: “Zo gaat het ook met ons. Ons leven stopt niet bij onze dood, het kent net zoals in de natuur een cyclus.” Het gesprek kreeg plotseling een heel bijzondere wending. Voor het eerst keek ik hem recht aan in zijn glasheldere, blauwe ogen. Ik ken nog iemand met zo’n ogen ... Ik moest slikken bij de herinnering, de herkenning. Hij zweeg weer even maar bleef mij aankijken met een zachte maar toch doordringende blik. “We zijn hier om te leren, om een beter mens te worden, om te groeien, ons verder te ontwikkelen.” Ik was een beetje overdonderd en wist niet wat zeggen, maar ik begreep, ik voelde, wel wat hij bedoelde. Er hing een bijzondere, diepzinnige sfeer in de hut. De stilte was alleszeggend en oorverdovend. Ik hoorde zelfs de vogels niet meer. Ik vergat de woerd en zijn aanwinst. Ik dacht diep na over wat de oude man had gezegd ... Zijn woorden raakten mij.
Plotseling trok iemand de deur open. Ik schrok. De speciale stemming verdween, alsof ze wegvloog en opging in de natuur. Een nette dame van - ik ben slecht in leeftijden schatten - ongeveer 60 jaar stapte binnen. Ze was van kop tot teen uitgedost in een piekfijne wandeloutfit met een berenpoot. ‘Fashionable’ zou mijn oudste dochter zeggen. De dame bleef heel aanwezig in het hoekje van de hut staan. Ze keek me aan met een blik van ‘vertrek nu maar, IK wil nu op het bankje’. De oude man keek ondertussen weer strak en zwijgend voor zich uit. Ik hoopte zo dat de dame weer zou afdruipen. Helaas pindakaas ... Opeens rinkelde luid haar gsm. Het irritante lawaai stond in schril contrast met de natuurgeluiden. Ze nam op en begon met een schelle stem te tateren. De optie om terug naar buiten te gaan, overwoog ze duidelijk niet. En het leek er ook niet op dat het gesprek snel zou aflopen. Ik bedankte de oude man voor het bijzondere gesprek en verliet de hut.
De rest van mijn wandeling was ik verzonken in wat hij mij had verteld over de natuur, het leven en de dood. Waarom vertelde hij mij uitgerekend daarover? Het is toch geen koetjes-en-kalfjes-onderwerp voor vreemden die elkaar nog nooit eerder spraken. Of had ik hem al eerder ontmoet? Was onze ontmoeting geen toeval? Net voor ik de bebouwde kom weer naderde, kwam ik de dame uit de hut weer tegen. Ze leunde op één been tegen de koffer van haar mooie SUV en wisselde haar wandelschoenen voor een proper paar. Ik knikte en vroeg tijdens mijn passage wat ze van de hut vond. “Ik ben niet gebleven. Ik betrouwde die rare man voor geen haar.” Ik knikte nogmaals beleefd en stapte verder. “Je weet niet wat je hebt gemist” dacht ik bij mezelf. Niets is wat het lijkt ... Meestal toch.