de straten lopen leeg
achter de scherven
van vergeelde ramen
en dim licht
waar de hulzen
huizen
tussen al dat mens is
mens wordt genoemd
wordt
geschapen
vernield
vernederd
verloren
tussen hun stemmen
waar scherven
mens
flarden
heel zijn
als goden
gebarsten
verwrongen in hun godenlijf
godverdomd
godvergeten
want de straten lopen leeg
en wij lopen leeg in straten
kussen stoepstenen
tandeloos en goddeloos
banen wij ons badend
in het bloed
kruipend waar wij niet gaan
voorbij de grenzen van onze eigen ogen
argeloos en ogenloos
is Argus
verdwaald
als wij dolen
blind
als wij spreken
want de straten lopen leeg
en wij leven als mensen
ademen mensenmassa
maskeren ademnood
als epische heldendaad
gaan nodeloos ten onder
aan onszelf
aan eenieder wie
ons prijst
omdat iedereen het verdomme doet
omdat het ons zo geleerd is
en ge uw handen afhoudt
van wat ge kent
maar geen weet hebt
hoe ge onbekend omarmt
ongewisse waarheden
leest
en predikt
aan een mensenkind
wij zijn allen profeten
p
r
o
f
e
t
e
n
opeengestapelde nietszeggende door hemel getergde godslasterende prevelende verheerlijkte verheerlijkende eerlijke leugenachtige zwendelende bedelende goedbedeelde en onverveelde onverschrokken uit elkaar en onze schoten getrokken
adjectieven
aan elkaar gesmeten
stukken mens
en geen mens
die ons heelhoudt