Obariyon

1 feb 2019 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

De hele omgeving was op een paar dagen tijd volledig tot een waar herfstspektakel omgetoverd. De grond lag bezaaid met duizenden, gedroogde bladeren. Degene die nog steeds volhardend aan de bomen bleven hangen, dreigden elk moment hun strijd te moeten opgeven. Een spoor van kleine, witte wolkjes rees op vanuit de schoorsteen.

Gedurende de wintermaanden kon het hier best koud worden. De enige verwarming in zijn hut was een oude houtkachel. Buiten een paar roestplekken werkte deze nog goed. Het deed waarvoor het moest dienen, meer moest niet voor hem. Als Kaito het warm wou hebben, moest hij gewapend met een bijl, diep het bos ingaan om hout bijeen te sprokkelen. Vond hij niet genoeg, dan zocht hij speciaal achter een oude, zieke boom om neer te vellen. Ook al duurde het zo soms uren om genoeg hout te vinden, hij wou de jonge bomen een kans op leven geven. Wederzijds respect noemde hij het. Tenslotte zouden bomen de mens wel kunnen overleven. Hetzelfde met zijn eten, hij doodde enkel hetgeen dat hij volledig zou opeten en gebruiken.

 

Kaito had deze hut met zijn eigen bloed, zweet en tranen gebouwd, samen met zijn broer. Het was misschien niet zo groot, maar meer had hij niet nodig. Hij had afstand gedaan van al het materiële, geen afleidingen meer. Doorheen de jaren was er een zekere afkeer voor de maatschappij in hem gegroeid. Hij kon het niet langer uitstaan om hier nog langer deel van uit te maken. Het werd zelfs zo erg dat hij andere mensen begon te mijden.

“Ze zouden je alleen maar doen lijden,” dacht hij bij zichzelf.

Kaito zat er niet ver naast. Heel zijn leven was hij in dienst geweest bij hetzelfde bedrijf. Op een gegeven moment stond hij zelfs aan het hoofd van zijn eigen afdeling, leidinggevende over een tiental mensen. Toen het echter slechter begon te gaan met het bedrijf, aarzelde ze niet om hem als eerste te laten gaan, omwille van zijn leeftijd zogezegd. Geld was voor hen het allerbelangrijkste. Dat ze zijn leen verwoestten was voor hen niet belangrijk.Gezien zijn leeftijd was er geen enkel bedrijf dat stond te popelen om hem nog in dienst te nemen. Gedurende enkele jaren was Kaito werkloos, maar af en toe kon hij nog ergens een tijdelijke job strikken.

Wanneer één van zijn beste vrienden met een lucratief voorstel afkwam, aarzelde hij geen seconde. Zijn laatste spaargeld investeerde hij in het bedrijf van zijn vriend, met de belofte dat hij zijn geld verdubbeld zou terugkrijgen. Wanneer ook dit bedrijf ten onder ging door de economische crisis, was zijn vriend echter met de noorderzon vertrokken, inclusief met Kaito zijn laatste spaargeld. Geld dat hij nooit nog zou terug zien. Op dat moment besefte Kaito dat hij niemand echt kon vertrouwen, zelfs zijn beste vrienden niet. Niet veel later verbrak hij dan ook al het contact met iedereen die hem voordien nauw aan het hart lagen.

Geld was de regesten ziekte die de mensheid kende, de oorzaak van alle miserie op aarde. Iets wat ervoor had gezorgd dat we een beschaving konden uitwerken, zou uiteindelijk ook zijn eigen ondergang worden.

Toen uiteindelijk ook het moment kwam dat Kaito zijn huis moest verkopen om alle rekeningen te kunnen betalen, was voor hem de maat vol. Hij liet alles achter en nam zijn toevlucht tot de hut die hij samen met Yuuto, zijn oudere broer, had gebouwd toen hij 26 jaar oud was. Ze hadden dit gebouwd om een soort clubhuis te hebben waar ze de drukte van Shizuoka* konden ontvluchten. Een plaats waar ze in alle stilte konden gokken, drinken en alle andere activiteiten die het daglicht beter niet zagen. Geregeld kwam Yuuto hier ook met vrouwelijk gezelschap voor een romantisch weekendje, zoals hij het graag noemde.

 

Wanneer er enkele wandelaars spoorloos waren verdwenen op een week tijd, staken er verschillende geruchten de kop op. Van een zelfmoordpact, wat wel vaker gebeurde in de regio rond Mt. Fuji, tot zelfs een seriemoordenaar. Toen ze een tijdje later enkele van hen hadden gevonden, of wat er nog van overbleef, kwam er snel de de legende van een Obariyon* ter sprake. Een Obariyon wachtte in de bossen op nietsvermoedende reizigers, om dan op hun rug te springen. Als de reiziger hem meedroeg op zijn rug, werd het monster zwaarder en zwaarder. Tegelijkertijd knauwde het op de schedel van de reiziger, om hem nog meer pijn te bezorgen, tot hij uiteindelijk zou bezwijken onder zijn gewicht.

In meeste gevallen was een ontmoeting met één van deze Yokai* niet dodelijk, en gaf het enkel rugklachten, maar toch wezen de bewijzen op zijn aanwezigheid. Yuuto was altijd al bijgelovig geweest, en toen hij hoorde van een Obariyon die zogezegd in de buurt zou rondhangen, is hij nooit meer in de hut geweest.

“Je kan daar beter wegblijven,” zei hij nog tegen zijn jongere broer.

Maar Kaito was een realist. Hij geloofde helemaal niet in dingen die hij niet met zijn eigen ogen had gezien, dus hij bleef nog wel geregeld de hut bezoeken. Tot het moment er kwam dat het menselijke egoïsme hem ertoe had genoodzaakt om er permanent zijn woning van te maken.

Het was een grauwe dag in oktober. Wolkenvelden verhinderden elke poging van de zon om door te breken. Kaito had beter een ander seizoen gekozen om te verhuizen, maar als hij het in deze condities kon overleven, zou het altijd wel lukken. Hij was op zijn dagelijkse zoektocht naar brandhout toen hij zijn mening over Yokai moest herzien.

 

Een felle regenbui had een uur voordien het hele landschap omgetoverd tot een ware modderpoel. Droog hout vinden in deze omstandigheden zou een heuse onderneming worden. Bij elke stap zonken zijn voeten keer op keer diep in de modder weg. Een krachtstrijd tegen de natuur die de hele dag zou duren en hem uiteindelijk uitgeput zou achter laten. Het zag er naar uit dat Kaito het die avond niet warm zou hebben. Hij werd genoodzaakt om met lege handen huiswaarts te keren.

Wanneer zijn voet voor de miljoenste keer vast kwam te zitten in de diepe, bruine smurrie, hoorde hij een stem in de verte.

“Tasukete*!”

Het klonk als een kinderstem. Het hulpgeroep van een kind drong door tot diep in zijn ziel. Met moeite trok hij zijn been los, alsof de kreet om hulp hem net dat beetje meer kracht gaf.

De kreet leek uit het oosten te komen, de tegenovergestelde richting van zijn hut. Toch kon hij zich niet weerhouden om te gaan kijken. Ook al had hij een afkeer van mensen, hij kon geen kind in nood achter laten. Met zijn bijl in hand, baande hij zich een weg naar het oosten.

“Tasukete!”

Het kwam steeds dichterbij. Hij was duidelijk in de juiste richting aan het lopen. In eerste instantie dacht hij dat er een kind, net zoals hij, vast kwam te zitten in de modder. Maar toen hij eindelijk bij de oorsprong van de hulpkreet was aangekomen, was er niemand te bespeuren. Geen kind, geen modderpoel die groot genoeg was om in vast te komen zitten.

Kaito krabde in zijn haar en vroeg zich af wat er in godsnaam aan de hand was. Had zijn eenzame afzondering eindelijk zijn tol geëist?

“Obusaritei*!” klonk het opeens boven hem.

Verschrikt richtte hij zijn aandacht op de boomkruinen.

“Wie klimt er nu met dit weer in een boom,” dacht hij bij zichzelf, “en dan nog op zo’n afgelegen plaats?”

Hij bleef rondkijken, in de hoop de kleine jongen te spotten, maar er was niemand te bespeuren. Kaito dacht dat hij gek aan het worden was, tot opeens de stem weerklonk in de dichte vertakkingen boven hem.

“Obusaritei!”

“Waar zit je dan?” vroeg Kaito.

Wederom kwam er geen antwoord. Zijn ogen kamde de hele omgeving uit, maar nog steeds kon hij niemand vinden.

“Obusaritei!”

“Ik wil wel, maar dan moet ik eerst…”

Voor hij zijn zin kon afmaken, viel er een zware last op zijn schouders. Door het gewicht zakte hij op zijn knieën in de modder. Zijn handen liet hij vallen op een paar platgestampte bladeren.

 

Minutenlang probeerde Kaito recht te komen, maar hij was uitgeput. Het gewicht duwde hem steeds terug de modder in. Hij greep zijn laatste wilskracht bijeen en uiteindelijk lukte het hem om recht te komen. Met bibberende knieën probeerde hij zicht stap voor stap richting zijn hut te begeven. Eénmaal hij recht was gekomen leek het gewicht wel mee te vallen. Het had hem gewoon verrast, dat is al. Alleszins dat probeerde Kaito zich toch wijs te maken. Met elke stap die hij nam, werd het gewicht zwaarder en zwaarder. Steeds verdwenen zijn voeten dieper in de modder.

In de verte zag hij hoe zijn laatste brandhout, klein witte wolkjes door de schoorsteen joeg. Hij besefte maar al te goed dat de laatste warmte zich een weg door de spleten in de muur naar buiten baande.

Na een uitputtende trektocht, door het nu moeras geworden gebied, bereikte hij uiteindelijk zijn vertrouwde hut. Eénmaal toen hij binnen was, greep hij met beide handen naar zijn schouders, in een allerlaatste poging om het gewicht van zijn rug te gooien. Hij zakte bijna ineen in deze poging, maar uiteindelijk lukte het hem om zich te bevrijden van de zware last. Terwijl hij de last op de grond had gegooid, was hij echter verbaasd dat er geen mens of geen Yokai lag. In de plaats lag er een groot aardewerk voor zijn voeten, tot op de rond gevuld met goudklompjes. Meeste reizigers zouden de kreet van een Obariyon negeren, maar diegene die zo vriendelijk waren om de last te dragen zouden rijkelijk beloond worden. Het gebrek aan egoïsme had ervoor gezorgd dat Kaito in alle weelde van zijn laatste dagen kon genieten.

 

 

Shizuoka: Shizuoka is de hoofdstad van de prefectuur Shizuoka in Japan.

Obariyon: een mensachtig wezen dat in bossen leeft. Het wil enkel een lift op de rug van reizigers, wat resulteert in hevige rugpijn.

Yokai: bovennatuurlijke wezens uit Japanse mythologie en folklore.

Obusaritei: Ik wil een ritje op de rug.

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

1 feb 2019 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket