Gisteren was ik op bezoek bij een nicht van mij, bij wie ik nog niet eerder geweest was. We willen een familiereünie organiseren en dus nodigde zij me uit bij haar thuis om dat voor te bereiden. Ik parkeerde mijn auto voor een ruim, rood huis dat op een sobere manier verbouwd is, met grote ramen. De binnenmuren zijn gesloopt, de open keuken vormt één geheel met de leefruimte en een kind kan er makkelijk op zijn loopfietsje doorheen crossen. Een huis naar mijn smaak. Rommel lag er nergens en veel decoratieve afleiding was er ook niet, op één bijzonderheid na. Tegen de leemkleurige wand stond een glazen kast vol olifantjes. Meer dan honderd beestjes in alle mogelijke kleuren, materialen, houdingen; geen twee dezelfde. Het deed me aan mijn vader denken.
Mijn vader was een milde verzamelaar. Wat mijn moeder in een vuilzak stopte, haalde hij er stiekem weer uit. Ik heb zijn liefde voor spulletjes en prulletjes niet geërfd, maar wel iets anders. Een verzameling eendjes. Meegebracht uit het buitenland, gekregen voor zijn verjaardag, gekocht op een rommelmarkt. Na zijn dood was niemand kandidaat-overnemer, ook mijn moeder niet. En dus zijn ze bij mij beland, in een doos in de kelder. Tot nu. Door een vreemd samengaan van toeval en inspiratie, heb ik de eendjes bevrijd – althans een deel ervan – en er het logo van gemaakt voor mijn eigen schrijfbedrijf.
Moest ik zonder ouders op de wereld zijn gekomen, had ik nooit gekozen voor de eend als mascotte. Ik heb het nochtans voor vogels. Mijn behangpapier huisvest kolibries, ik lok kwikstaartjes en winterkoninkjes met mezenballen naar mijn tuin en mijn totemdier is de adelaar. Vogels in combinatie met lucht inspireren mij meer dan hun broeders in het water. Ik ben een denker, misschien ligt het daaraan. Mijn geest voelt zich thuis in het hemelrijk van ideeën en mogelijkheden. Ooit zei mijn werkgever mij dat ik van een andere planeet leek te komen, maar hij riep mij wel altijd bij zich om te brainstormen en gedachten op een rijtje te zetten. Ik was een ware denkmachine voor hem. Zo buitenaards was ik dan toch ook niet, als ik bruikbaar was op de werkvloer.
Mijn vader was anders. Hij haalde honden en pony’s in huis. Stippelde op zondagochtend een fitnessparcours uit voor de hele buurt. Floreerde achter de straatbarbecue. Ik heb me daar weinig mee bezig gehouden, ik zat met mijn hoofd in de boeken of in de wolken. Ver van hem alleszins. Maar kijk, tijd overbrugt alle kloven. De persoon die mij verwekt heeft, heeft sporen getrokken en voor de zekerheid heeft hij dat niet alleen genetisch of virtueel gedaan. Hij heeft iets tastbaars nagelaten, een collectie watervogels. Waarmee ik een eigen creatie heb gemaakt: een symbool voor mijn talige bezigheden. En waardoor verzamelingen, olifantjes of eendjes of wat dan ook, voor mij een deur openen naar een schatkamer vol verhalen. Soms wordt de cirkel na een lange onderbreking weer rond.