De Thalys vanuit Parijs was vertraagd. Daardoor had Félien haar verbinding gemist en was ze veel later dan voorzien aangekomen in Antwerpen Centraal. Dat deerde haar niet. De stad van de liefde had immers haar naam alle eer aangedaan.
De wieltjes van haar koffer ratelen over het Astridplein. Slagerij Roosemeyers sluit over een kwartiertje, maar dat haalt ze wel. Op het moment dat ze de Van Schoonhovenstraat ingaat, begint het te miezeren. Ze trekt de capuchon van haar hoodie over haar hoofd. Net voor de bocht, aan de rechterkant van de straat, is de slagerij van Ellen en Pieter, een familiezaak, doorgegeven van vader op zoon. De aluminium deur heeft altijd geklemd, maar is nu blijkbaar hersteld. Félien valt de winkel binnen. Ze doet haar capuchon af. Er zijn geen andere klanten zo net voor sluitingstijd.
Ook al is ze in weken niet meer in de winkel geweest, toch begroet Ellen haar vriendelijk: "Hey Félien. Dat is lang geleden…"
Félien wil de vraag voor zijn en valt haar in de rede: "Op vakantie geweest, hé. Drie weken…" Ze vertelt niet waar naartoe en met wie. Om het gesprek daarover uit de weg te gaan, laat ze haar blik opvallend dwalen over de salades in de koeltoog.
Terwijl Ellen een stukje plastic folie over het uiteinde van een gigantische salamiworst wikkelt, reageert ze zoals het een winkeljuffrouw betaamt - vleiend en toch commercieel: "Ja, ik zie het. Je straalt. Hier werken we gewoon door. Zelfstandigen, hé. Wat zal 't zijn voor jou?"
Félien voelt zich ongemakkelijk, alsof haar stralende gezicht haar zonde verraadt en ze leest het eerste het beste bordje af: "Preparé van de chef…" En na een aarzeling voegt ze eraan toe: "Doe maar tweehonderd gram."
Ellen veegt met een spatel de bruinoranje massa in een rond plastic potje. Tegelijkertijd vraagt ze: "Weet je het al van Fred en Irma?"
Félien kijkt verrast op. Haar verbazing tracht ze wanhopig te verbergen door op zoek te gaan naar een denkbeeldig boodschappenlijstje in de buidelzak van haar hoodie. Onder de klamme sweaterstof ontmoeten haar handen elkaar, alsof ze er zijn om elkaar gerust te stellen. Ze plaatst de nagel van haar linkerduim in de muis van haar rechterhand om bij de les te blijven. Stamelend reageert ze: "Nee… En… euhm… een sneetje blokpaté, een centimetertje ofzo."
Dat Félien niet doorvraagt, is voor Ellen allerminst een reden om niet verder te vertellen. Ook roddelen is inherent aan de job van een winkeljuffrouw, denkt ze.
Ellen haalt de witte terrine uit de toog en duidt met een vleesmes vragend de dikte van de plak paté aan. Intussen zegt ze: "Hun huis staat te koop. Ze gaan uit elkaar."
Félien knikt ter instemming van de centimeter, die eigenlijk eerder twee is, en probeert zo verbouwereerd mogelijk te reageren: "Allé, zo een schoon koppel."
Ellen pikt er maar al te graag op in en de ingetogen woede waarmee ze de plak blokpaté op het papiertje gooit, zegt veel over wat ze ervan vindt. Venijnig voegt ze eraan toe: "Schijn bedriegt, hé. Hij heeft haar bedrogen. Wat mag het nog zijn?"
Haar vraag klinkt als een commando. Félien vuurt terug: "Drie sneden hesp."
Ze voelt zich duizelen. Haar hart klopt in haar keel, het zweet breekt haar uit. Ellen ziet het niet, want ze ontdoet de ontvette beenham met een scherp mesje van zijn vacuümverpakking, ook al heeft Félien niet naar die variant gevraagd. Terwijl ze de klomp in de toog laat vallen en er het bordje in prikt, vraagt ze het dan toch: "Beenham of ontvette? Venten, ze zijn niet te vertrouwen."
"Doe maar van die Italiaanse," besluit Félien.
Terwijl Ellen de Italiaanse ham uit de aparte toog met delicatessen haalt, praat ze ongeremd verder: "Naar 't schijnt heeft hij een minnares in het buitenland. Hij zit veel in Parijs. Drie was 't, hé?"
Félien knikt. Alle goede dingen bestaan uit drie. Oscar Wilde zei ooit: in married life three is company and two is none. Maar schellen hesp zijn natuurlijk geen huwelijk.
Met haar rug naar Félien toe vangt Ellen de glibberige plakken ham uit de snijmachine op.
De veiligheidsklep maakt een harde klik. Félien schrikt op.
"Jij moet toch ook vaak naar Parijs, hé?" oppert Ellen. De vraag hapt Félien toe. Ze twijfelt of ze moet toegeven of ontkennen. Zoveel mogelijk de waarheid zeggen, beslist ze.
Net als ze wil spreken omdat het uitblijven van een antwoord ongemakkelijk wordt, vult Ellen de stilte: "We hebben terug van die worstjes die je zo graag eet."
Het klonk als een sorry, maar dat is het natuurlijk niet. Félien haast zich om te reageren: "Ja, dat valt voor. Doe er maar een stuk of vijf."
De worstjes hangen als slingers aan het plafond. Ellen heeft een trapje nodig om eraan te kunnen en dan nog moet ze op haar tippen staan. Félien probeert zichzelf tot bedaren te brengen door in te schatten welke worstjes Ellen zal nemen. Groepjes maken: eentje van twee en eentje van drie. Three is company, two is none. Tot haar verbazing snijdt Ellen twee keer twee worstjes af en daarna eentje. Félien probeert er niets achter te zoeken.
"Jij bent het toch niet?" vraagt Ellen haar, met het ene worstje nog in de hand.
"Wie?" stamelt Félien, ook al heeft ze de vraag maar al te goed begrepen. Als wanhopig afleidingsmanoeuvre voegt ze eraan toe: "En nog vijf plakjes jonge kaas. Dat zal 't zijn."
"Awel, zijn minnares," verduidelijkt Ellen. De balans van baldadigheid en lacherigheid in haar stem is niet in evenwicht.
Félien weet zich geen houding te geven. Wat weet Ellen? Wie van haar klanten heeft haar dit verteld? Of was het Irma zelf die haar op de hoogte bracht?
Beide vrouwen kijken elkaar aan. Net als Félien denkt dat het juiste antwoord van haar gezicht valt af te lezen, wendt Ellen haar blik af en giechelt: "Hey zeg, dat was een grapje, hé."
Ellen bukt zich en pakt de vijf sneetjes reeds gesneden en voorverpakte Gouda uit de koelkast onder de toog. Als de glazen deur met een zachte plof dichtvalt, geeft ze Félien een dikke knipoog. Ze steekt alle vleeswaren in een grote, witte papieren zak en plakt die dicht met een sticker die uit de kassa rolt.
"Vierentwintig en een half," zegt ze. Terwijl Félien haar betaalkaart uit het etui trekt, valt een kaartje van de Parijse metro op zijn zijkant op de toog. Het kantelt en ligt tussen de twee vrouwen in. Félien houdt haar kaart tegen de betaalautomaat terwijl ze haar blik niet kan afwenden van het ticket.
"Parijs is een mooie stad, hé," zegt Ellen net iets te gespeeld. Ze neemt het ticket, legt het bovenop het pakket vleeswaren en overhandigt alles aan Félien.
"Bedankt en tot ziens!" galmt de enthousiaste stem van de winkeljuffrouw door de slagerswinkel als Félien met het pak onder haar ene arm en de ratelende koffer voortgeduwd door de andere, zich snel naar de uitgang beweegt. Ze knijpt er nog snel een obligate "Tot ziens!" uit. Opgelucht geeft ze de aluminium deur een te harde duw, waardoor het lijkt alsof ze vanuit de winkel op straat wordt gekatapulteerd.
Intussen is het harder beginnen te regenen. Félien merkt het niet eens. De capuchon blijft af. In haar hoofd schijnt de zon. Hun huis staat te koop. Ze gaan scheiden. Daarom vroeg hij haar om bij hem in Parijs te blijven.
Als ze terug op het Astridplein staat, is het papier van de zak week. Aan de hoeken komen de eerste scheuren. Ze gooit alles in een vuilbak voor het hotel.
Op de trein van Antwerpen naar Brussel koopt ze online een veel te duur ticket naar Parijs. Het geeft niet, want net als een goede roddel is onbezonnen liefde onbetaalbaar.