Véronique Scheyvaerts

Gebruikersnaam Véronique Scheyvaerts

Over Véronique Scheyvaerts

Véronique Scheyvaerts (1982) is kleuterjuf en studeerde in 2004 af als germaniste. Ze beheert de literaire blog 'All Things Joyce and Wilde' op Facebook en Instagram, en liet zich inspireren door James Joyces prozagedicht 'Giacomo Joyce' bij het schrijven van een literair werk dat gekenmerkt wordt door een eigenwijze wisselwerking tussen proza en poëzie.
'Ik wens je het allerbeste, maar niet met mij' verkent verschillende facetten van de onbeantwoorde liefde. Korte epische teksten vormen de inspiratiebron voor lyrische exploraties van een breed spectrum aan gevoelens. De ik-persoon beschrijft zonder taboes wat ze ziet, voelt en ervaart, en hoe ze meermaals op de grenzen van de ander stuit. Dat de liefde complex is, mag wel blijken.

'Ik wens je het allerbeste, maar niet met mij' is nu rechtstreeks te koop op shopmybooks.com of stuur een mailtje naar veronique_scheyvaerts@hotmail.com

Volg mijn pagina 'Véronique schrijft' op Facebook en/of 'veronique_scheyvaerts' op Instagram.

Teksten

Een verboden mapje vol

Hij had me de kleren van het lijf kunnen scheuren, maar dat deed hij niet. Omzichtig maakte hij mijn jurk knoopje voor knoopje los, de minuscule knopen als kostbare munten in zijn hand. Toen ik hem zei dat ik ze nu wel over mijn hoofd kon trekken en daartoe aanstalte maakte, legde hij zijn handen op de mijne. Hij zou zijn tijd nemen, zoals hij in de chat al had beloofd. Hij pakte mij uit als een cadeautje, net zo zorgvuldig als ik mij die morgen had aangekleed. De transparante stof van mijn bh had nog weinig te verbergen. Terwijl ik een ruk gaf aan zijn broeksriem, voelde ik zijn handen nieuwsgierig bewegen over mijn lijf, van mijn onderrug naar mijn billen en weer omhoog naar de sluiting ter hoogte van mijn rug. Mijn jurk gleed van me af, terwijl mijn borstjes gans verdwenen in zijn warme handen. Ik knoopte zijn broek los en ging gehurkt voor hem zitten. Terwijl hij mijn haar nog uit mijn gezicht haalde, nam ik hem zo gretig dat de tranen meteen in mijn ogen sprongen. Ik kokhalsde zacht, eenstemmig met zijn gesteun. Met een ziltige smaak nog in mijn mond maakte ik me van hem los. Edgen, net niet. Ik voelde hem feilloos aan.  Hij beet zachtjes in mijn onderlip en ademde zoete tabak in mijn nog zoutige mond. Ik proefde met mijn ogen toe, was verrast toen hij me op het matras duwde en hij op zijn knieën naast de bedrand ging zitten, zijn hoofd tussen mijn dijen. De warme vochtigheid van zijn mond beroerde me, eerst ongeregeld en gulzig, daarna gericht en gedoseerd. Met zijn haar in de war, zijn baard morsig en snakkend naar adem, keek hij op, op zoek naar bevestiging. Een zuchtende "nog" was alles wat ik nodig had. Toen hij bij me naar binnen ging, trilden mijn benen nog na. Een voor een had hij ze op zijn schouders gelegd. Hij was groot en bonkte hard, pijnlijk en zaligmakend hard. Ik kreunde luid en instemmend. Zijn ogen zochten de mijne en even hielden ze elkaar vast. Het ritme was verstoord, nog enkele keren ging hij ver uit en met een snelle stoot terug in. Ik moest ervan lachen en hij van mijn lach. Nonchalant plofte hij zich naast me neer. Dat het de beste seks ooit was, dat we dit niet konden maken, dat het ondeugend was maar niet legitiem. Ik veerde recht en ging schrijlings op hem zitten. Als een amazone bereed ik hem. Ik zou hem temmen, hij zou haar vergeten. Mijn beide handen hadden stevig grip op zijn onderarmen, ik duwde mijn bekken naar voren en gooide mijn hoofd naar achteren. Zijn boventanden beten in zijn onderlip. Ik herkende het van zijn filmpjes, een verboden mapje vol. Dat het die dagen van de maand waren, dat hij moest oppassen, maar te laat. Een zalige, ietwat koddige glimlach verraadde het. Onze liefde was bezegeld, een pact met de duivel, de prijs altijd te hoog. 

Véronique Scheyvaerts
92 3

Life is pain au chocolat

Ik nam een kartonnen doos en sneed met een breekmesje de zijkant eraf. Met een zwarte alcoholstift blokletterde ik PARIS op het afgesneden stuk. Ik twijfelde of ik een hartje als puntje op de i zou zetten, maar bedacht dat het niet noodzakelijkerwijs mijn kansen op een lift zou vergroten en besloot om het niet te doen.  Het was een typisch herfstige novemberdag waarop je zonder op je horloge te kijken niet kon weten of het ochtend, avond of gewoon pal op de middag was. De afgevallen bladeren en de modder opgespat van tussen de straatstenen vormden een massa als papier-maché waarin de afdrukken van mijn voetzolen nog tot de volgende stortbui zichtbaar zouden blijven. Ik stapte naar de oprit van de autostrade. Ik had niets meer bij dan de kleren aan mijn lijf, de muts op mijn hoofd en een rugzak met een enkele propere slip en een toilettas met onbeduidende inhoud. Natuurlijk was er ook het kartonnen bord. Parijs, oftewel het New York van Europa, de stad die nooit slaapt en waar al je dromen uitkomen. De oprit was een haakse bocht naar rechts met aan de rechterkant ervan een parkje met niet meer dan wat gras en op regelmatige afstand van elkaar wat bomen. Er was geen speeltuig of een bank waardoor het vooral werd gebruikt als hondenwei en als het binnenste van een spiraal leek te worden opgevreten door de bocht die het hele lapje groen omsloot. Onder een boom vatte ik post, het bord voor mijn borstkas gedrukt alsof ik een statement wilde maken. Een auto vertraagde. Ik zag in de rode Ford Fiësta een man en een vrouw naar elkaar kijken. De vrouw schudde haar hoofd alsof het een teken was om te acceleren en weg waren ze. De man had er niet onaardig uitgezien. En ik net iets te veel wat de vrouw betrof. Een monovolume stopte. Vader, moeder en op de achterbank twee dreumesen van een jaar of vier. Uit de luidsprekers klonken de jankende stemmetjes van K3. Papa draaide aan de volumeknop, terwijl mama het woord nam. Ze konden me meenemen tot in Rijsel. Met een half oog op de kleuters, bedankte ik vriendelijk. Het teleurstellende oooh vanop de achterbank werd door het opgaande raampje gesmoord. Een grote, zwarte Range Rover parkeerde zich gezwind voor mijn neus. Het passagiersraam ging naar beneden en half leunend over de middenconsole een lichaam, een arm die de deur van binnenuit al voor me opende. Met mijn rugzak op mijn schoot ging ik aarzelend op de lederen fauteuil zitten. Het leek of de rugleuning me omarmde en mijn dijbenen werden gestreeld door het zitvlak. Ik keek opzij, recht in zijn ogen. Een brede glimlach die zijn tanden ontblootte, begroette me. "Parijs?" vroeg hij terwijl de richtingaanwijzer knipperde en hij al bezig was in te voegen. Ik knikte in de bocht van de oprit.  Hij zou die maand nog zevenenvijftig worden, wou niet veel kwijt over zijn relatiestatus - die zonder trouwring beslist een situationship was - en had een job waar hij wel een uur over had verteld maar waarvan ik de eigenlijke inhoud niet echt begreep. Hij moest ervoor in Parijs zijn en het was waarschijnlijk goed betaald.  Zijn huid was gaaf en gebruind, hij was kalend en had zijn baard netjes getrimd. Hij droeg een zwarte, klassieke merinowollen trui met daaronder een netjes gestreken wit linnen hemd en een beige chino. Zijn handen rustten relaxed op het stuur. Hij vertelde over zijn eerste huwelijk, zijn vorige relaties, zijn kinderen, zijn werk en vroeg mij helemaal niets. Ik was er en luisterde. Ik knikte, zuchtte mee en stemde in. Na een uur of twee zei ik dat ik moest plassen. Hij stopte bij een tankstation en terwijl ik op het toilet zat, kocht hij twee chocoladebroodjes die we in de auto opaten. Ik gooide het papieren zakje in de vuilbak en we reden verder. Het begon te regenen en de ruitenwissers zwiepten heen en weer op de enorme voorruit. Ik viel in slaap. Toen ik wakker werd, stonden we stil. Het regende intussen zo hard dat ik niets zag behalve het water dat met gulpen over de ruiten stroomde. "Ik wou je niet wakker maken," zei hij, "maar het is onverantwoord om verder te rijden." Om zijn woorden kracht bij te zetten, legde hij zijn hand op mijn been. Ik keek van de hand, naar zijn gezicht en weer terug. Hij glimlachte bijna verontschuldigend en ik kon niet anders dan zijn gebaar bevestigen door ook mijn hand op zijn been te leggen. In een zwarte Range Rover, op een parkeerstrook ergens tussen Antwerpen en Parijs, zaten we met gekruiste armen minutenlang naast elkaar. Ik weet niet meer wie het eerst bewoog. Het doet er ook niet toe. Zijn hand bewoog naar de rand van mijn jeans terwijl de mijne zijn kruis omklemde. Met een enkele beweging haalde hij de knoop uit het knoopsgat en trok hij de rits omlaag. Mijn schaamhaar kwam in een klein toefje vanonder het elastiek van mijn slip. Hij boog zijn bovenlichaam over de middenconsole en terwijl hij zachtjes in het vrijgekomen vlees beet, schoof hij via een hendel mijn stoel traag naar achteren. Met de hiel van mijn ene voet ontdeed ik mijn andere voet van een schoen, ik stak mijn bekken omhoog en duwde mijn jeans en slip omlaag. Hij keek op en ik knikte. Met zijn tong tussen wijs- en middenvinger befte hij me ritmisch klaar. Terwijl mijn onderbuik nog naklopte, stapte hij uit en niet veel later zat hij doornat op zijn knieën voor me. Ik legde mijn voeten op het dashboard en met een druk op een knop voelde ik mijn bovenlichaam onderuit en tegelijk naar beneden zakken. Gulzig kwam hij bij me binnen. Zijn hardheid klopte in mijn binnenste. Bij elke stoot kreunde hij zacht. "Ik ga komen," fluisterde hij in mijn oor. Schokkend, met gesloten ogen en rechte schouders kwam hij klaar. De stortbui was over. Hij ritste zijn gulp dicht en ging terug achter het stuur zitten. Een klein uur later reden we langs de Seine. Ter hoogte van de Eiffeltoren zette hij zich aan de kant, boog hij over me en opende de deur. Ik griste mijn rugzak nog vanonder de passagiersstoel voor hij even gezwind vertrok als hij gekomen was. Zijn roman werd een bestseller. Wist ik dat hij ook schreef en dat dit schamele kortverhaal verbleekt tegen zijn relaas. Ach, eigenlijk is seks met geen woorden te beschrijven. Ook de zijne niet.

Véronique Scheyvaerts
26 0

Liebes Kind 2.0

Hij had zijn handen vluchtig nat gemaakt en wreef met zijn linkerhand over de citroenvormige zeep met een houder vastgemaakt aan de muur. Terwijl hij zijn handen waste, spoelde hij ze al af onder de dunne straal van de nog lopende kraan. Het water kletterde in de stalen spoelbak. De zijkant van de schudbol belandde met een plof op zijn kruin, net daar waar de haarlijn al begon te wijken. Het glas barstte, eerst op een lange lijn die als een hoofdslagader verder vertakte in allemaal kleine zijaders. De druk werd tenslotte zo groot dat het water als in een explosie alle kanten uitspatte. Vermengd met het bloed uit de gapende wonde, gulpte het langs de gehele rechterzijde van zijn lichaam. De imitatiesneeuw zorgde voor een korrelige laag die aan scrub deed denken. Hij zakte door zijn benen, raakte met de linkerzijde van zijn hoofd de scherpe rand van het marmeren aanrecht en zeeg neer. De stilte die volgde, was oorverdovend. Het leek alsof ze de adrenaline door haar lijf hoorde stromen. De schudbol had geleken op een trofee, de eerste prijs op een handbaltoernooi. Het was een doorzichtige globe op een zware, antraciete voet. Binnenin golden de eigen wetten van de fysica. Het was een ecosysteem dat een onderwaterwereld verzoende met een eeuwig sneeuwlandschap. Wars van alle seizoenen bevatte de sneeuwbol een utopische wereld, een welgekomen ontsnapping aan de realiteit. Die ligt nu aan diggelen.   Ze loopt naar de deur. Haar hele lijf trilt. Half luidop telt ze tot drie en komt enigszins tot bedaren. Ze snokt de klink naar beneden terwijl ze met haar schouder inbeukt op de stalen veiligheidsdeur. Die geeft niet mee.  Haar ademhaling stokt. Ze kijkt om zich heen. De sleutel hangt aan een nylon zeilkoord om zijn nek. Traag maar vastberaden stapt ze op hem toe en geeft hem een lichte trap in zijn zij om er zeker van te zijn dat hij niet meer beweegt. Zijn arm valt als bij een lappenpop naast zijn lichaam neer. Ze zet een stap dichterbij en beroert met de tip van haar witte gymp de rand van de uitdijende plas bloed. Terwijl ze door haar knieën gaat, hoort ze zijn reutelende ademhaling. Hij leeft nog. In hurkzit zoekt ze schuifelend met haar voeten haar evenwicht en haalt met een vloeiende beweging de geïmproviseerde halsketting van zijn nek en vanonder zijn hoofd. Het witte nylon kleurt bordeauxrood. Ze knijpt zo hard dat ze het mengsel van bloed en water uit het zeilkoord perst. Terwijl de eerste druppel valt, voelt ze hoe een hand haar enkel vastgrijpt.  "Lena," hoort ze hem schrapen, terwijl ze zich met alle geweld losrukt. Zijn armen steekt hij naar haar uit als een hulpeloze baby die gepakt wil worden. "Waarom doe je dit?" brengt hij hortend en stotend uit, maar ze hoort hem al niet meer. Ze is in de weer met de sleutelbos. Haar handen trillen zo erg waardoor het onmogelijk is zelfs de juiste sleutel te doen passen. Uiteindelijk lukt het haar toch. Ze draait de deur uit het slot. De metalen klik van de veiligheidspinnen klinkt als de bijl van een guillotine die valt. Als ze de deur opent, zuigt de koelte haar naar buiten.  Ze zet het op een lopen. De verlichting gaat aan naarmate ze vordert. Elke vijf voetstappen op het grind gaan gepaard met het doffe geluid van een lamp die aanspringt. Het felle licht verblindt haar en ze probeert zich te focussen op het duister voor zich. Na een flauwe bocht naar rechts is het einde van de tunnel in zicht: een hoefijzer dat groter wordt naarmate ze dichterbij komt. De holte wordt gekleurd door regendruppels die het licht van twee enorme stadionlampen weerkaatsen. Ze voelt de striemende regen al op haar huid en nog voor haar zintuigen werkelijk iets registreren, staat ze buiten.  Het terrein baadt in een oranje gloed en is bezaaid met gebouwen waarvan geen enkel hetzelfde is. Het heeft nog het meest weg van een legerkazerne. Alles lijkt verlaten. Het domein is omheind door draadhekken met geplooide bovenkanten afgezoomd met scheermesprikkeldraad. De afsluiting rechts is het dichtstbij en wordt afgeschermd van de rest door wat vroeger latrines moeten geweest zijn. Naast het bouwval ziet ze een stapel leistenen, ze kiest er een grote uit en begint haastig te graven. De geïmproviseerde schop breekt en ze gaat met haar handen verder. Het modderige zand hoopt zich op onder haar nagels tot ze een voor een breken. Als de vlechtdraad verlost is uit de aarde duwt ze hem naar achteren. Op haar rug, voeten eerst, murwt ze zich in de uitgegraven holte. De scherpe uiteinden krassen door haar doorweekte japon en zorgen voor kleine rode vlekjes op de witkatoenen stof.  Een schot doet haar opschrikken en omkijken. Ze valt voorover en weet het laserlicht te ontwijken voor ze het bos in vlucht. Braamstruiken krassen genadeloos haar onderbenen open. Een van haar witte gymps geraakt verstrikt in de wirwar van doorntakken. Dorre sparrennaalden prikken in haar voetzool als ze tussen de laaghangende takken laveert, steeds dieper het bos in. De rode straal van het wapenlicht achtervolgt haar, maar mist haar telkens op enkele meters na. Haar tweede gymp blijft steken achter een boomwortel en volledig blootsvoets loopt ze verder op het zompige bed van naalden. De laserstraal speelt een spel op leven en dood. Het lijkt op een stopdans: een lichtspel dat samengaat met de steunende geluiden van een gewonde belager afgewisseld met een strakke rode lijn die de stilte lijkt af te dwingen. Deze dans weigert ze. Ze loopt van boom tot boom en zoekt hijgend steun bij elke stam. Op een helling verliest ze haar evenwicht en rolt naar beneden. Gedesoriënteerd staat ze recht. De regen heeft haar japon lichtrood gewassen. Haar wimpers doorweekt, haar zicht een waas. Het geronk van een accelererende motor doet haar roekeloos de weg oplopen. Beschenen door de koplampen van een aankomende auto en onder luid geknars van een vergeefse coup de frein, raakt de bumper haar heupen. Haar lichaam plooit terwijl haar bovenlijf met een smak op de motorkap belandt. De bestuurder zit met beide handen op het stuur roerloos voor zich uit te staren als een schot hem doet opschrikken. Hij schakelt en terwijl hij achteruit rijdt, glijdt het levenloze lichaam in een bloedbaan van de motorkap. Vanop een meter of twintig afstand ziet hij hoe een man met een pistool en onder het bloed uit het bos komt gelopen. Hij knielt neer bij de vrouw, zet de loop tegen zijn verhemelte en haalt de trekker over.

Véronique Scheyvaerts
63 1

Onbetaalbaar

De Thalys vanuit Parijs was vertraagd. Daardoor had Félien haar verbinding gemist en was ze veel later dan voorzien aangekomen in Antwerpen Centraal. Dat deerde haar niet. De stad van de liefde had immers haar naam alle eer aangedaan.  De wieltjes van haar koffer ratelen over het Astridplein. Slagerij Roosemeyers sluit over een kwartiertje, maar dat haalt ze wel. Op het moment dat ze de Van Schoonhovenstraat ingaat, begint het te miezeren. Ze trekt de capuchon van haar hoodie over haar hoofd. Net voor de bocht, aan de rechterkant van de straat, is de slagerij van Ellen en Pieter, een familiezaak, doorgegeven van vader op zoon. De aluminium deur heeft altijd geklemd, maar is nu blijkbaar hersteld. Félien valt de winkel binnen. Ze doet haar capuchon af. Er zijn geen andere klanten zo net voor sluitingstijd.  Ook al is ze in weken niet meer in de winkel geweest, toch begroet Ellen haar vriendelijk: "Hey Félien. Dat is lang geleden…"  Félien wil de vraag voor zijn en valt haar in de rede: "Op vakantie geweest, hé. Drie weken…" Ze vertelt niet waar naartoe en met wie. Om het gesprek daarover uit de weg te gaan, laat ze haar blik opvallend dwalen over de salades in de koeltoog.  Terwijl Ellen een stukje plastic folie over het uiteinde van een gigantische salamiworst wikkelt, reageert ze zoals het een winkeljuffrouw betaamt - vleiend en toch commercieel: "Ja, ik zie het. Je straalt. Hier werken we gewoon door. Zelfstandigen, hé. Wat zal 't zijn voor jou?"  Félien voelt zich ongemakkelijk, alsof haar stralende gezicht haar zonde verraadt en ze leest het eerste het beste bordje af: "Preparé van de chef…" En na een aarzeling voegt ze eraan toe: "Doe maar tweehonderd gram."  Ellen veegt met een spatel de bruinoranje massa in een rond plastic potje. Tegelijkertijd vraagt ze: "Weet je het al van Fred en Irma?"  Félien kijkt verrast op. Haar verbazing tracht ze wanhopig te verbergen door op zoek te gaan naar een denkbeeldig boodschappenlijstje in de buidelzak van haar hoodie. Onder de klamme sweaterstof ontmoeten haar handen elkaar, alsof ze er zijn om elkaar gerust te stellen. Ze plaatst de nagel van haar linkerduim in de muis van haar rechterhand om bij de les te blijven. Stamelend reageert ze: "Nee… En… euhm… een sneetje blokpaté, een centimetertje ofzo."  Dat Félien niet doorvraagt, is voor Ellen allerminst een reden om niet verder te vertellen. Ook roddelen is inherent aan de job van een winkeljuffrouw, denkt ze. Ellen haalt de witte terrine uit de toog en duidt met een vleesmes vragend de dikte van de plak paté aan. Intussen zegt ze: "Hun huis staat te koop. Ze gaan uit elkaar." Félien knikt ter instemming van de centimeter, die eigenlijk eerder twee is, en probeert zo verbouwereerd mogelijk te reageren: "Allé, zo een schoon koppel."  Ellen pikt er maar al te graag op in en de ingetogen woede waarmee ze de plak blokpaté op het papiertje gooit, zegt veel over wat ze ervan vindt. Venijnig voegt ze eraan toe: "Schijn bedriegt, hé. Hij heeft haar bedrogen. Wat mag het nog zijn?"  Haar vraag klinkt als een commando. Félien vuurt terug: "Drie sneden hesp."  Ze voelt zich duizelen. Haar hart klopt in haar keel, het zweet breekt haar uit. Ellen ziet het niet, want ze ontdoet de ontvette beenham met een scherp mesje van zijn vacuümverpakking, ook al heeft Félien niet naar die variant gevraagd. Terwijl ze de klomp in de toog laat vallen en er het bordje in prikt, vraagt ze het dan toch: "Beenham of ontvette? Venten, ze zijn niet te vertrouwen."  "Doe maar van die Italiaanse," besluit Félien. Terwijl Ellen de Italiaanse ham uit de aparte toog met delicatessen haalt, praat ze ongeremd verder: "Naar 't schijnt heeft hij een minnares in het buitenland. Hij zit veel in Parijs. Drie was 't, hé?"  Félien knikt. Alle goede dingen bestaan uit drie. Oscar Wilde zei ooit: in married life three is company and two is none. Maar schellen hesp zijn natuurlijk geen huwelijk.  Met haar rug naar Félien toe vangt Ellen de glibberige plakken ham uit de snijmachine op. De veiligheidsklep maakt een harde klik. Félien schrikt op.  "Jij moet toch ook vaak naar Parijs, hé?" oppert Ellen. De vraag hapt Félien toe. Ze twijfelt of ze moet toegeven of ontkennen. Zoveel mogelijk de waarheid zeggen, beslist ze.  Net als ze wil spreken omdat het uitblijven van een antwoord ongemakkelijk wordt, vult Ellen de stilte: "We hebben terug van die worstjes die je zo graag eet."  Het klonk als een sorry, maar dat is het natuurlijk niet. Félien haast zich om te reageren: "Ja, dat valt voor. Doe er maar een stuk of vijf."  De worstjes hangen als slingers aan het plafond. Ellen heeft een trapje nodig om eraan te kunnen en dan nog moet ze op haar tippen staan. Félien probeert zichzelf tot bedaren te brengen door in te schatten welke worstjes Ellen zal nemen. Groepjes maken: eentje van twee en eentje van drie. Three is company, two is none. Tot haar verbazing snijdt Ellen twee keer twee worstjes af en daarna eentje. Félien probeert er niets achter te zoeken.  "Jij bent het toch niet?" vraagt Ellen haar, met het ene worstje nog in de hand.  "Wie?" stamelt Félien, ook al heeft ze de vraag maar al te goed begrepen. Als wanhopig afleidingsmanoeuvre voegt ze eraan toe: "En nog vijf plakjes jonge kaas. Dat zal 't zijn." "Awel, zijn minnares," verduidelijkt Ellen. De balans van baldadigheid en lacherigheid in haar stem is niet in evenwicht. Félien weet zich geen houding te geven. Wat weet Ellen? Wie van haar klanten heeft haar dit verteld? Of was het Irma zelf die haar op de hoogte bracht? Beide vrouwen kijken elkaar aan. Net als Félien denkt dat het juiste antwoord van haar gezicht valt af te lezen, wendt Ellen haar blik af en giechelt: "Hey zeg, dat was een grapje, hé."  Ellen bukt zich en pakt de vijf sneetjes reeds gesneden en voorverpakte Gouda uit de koelkast onder de toog. Als de glazen deur met een zachte plof dichtvalt, geeft ze Félien een dikke knipoog. Ze steekt alle vleeswaren in een grote, witte papieren zak en plakt die dicht met een sticker die uit de kassa rolt.  "Vierentwintig en een half," zegt ze. Terwijl Félien haar betaalkaart uit het etui trekt, valt een kaartje van de Parijse metro op zijn zijkant op de toog. Het kantelt en ligt tussen de twee vrouwen in. Félien houdt haar kaart tegen de betaalautomaat terwijl ze haar blik niet kan afwenden van het ticket.  "Parijs is een mooie stad, hé," zegt Ellen net iets te gespeeld. Ze neemt het ticket, legt het bovenop het pakket vleeswaren en overhandigt alles aan Félien. "Bedankt en tot ziens!" galmt de enthousiaste stem van de winkeljuffrouw door de slagerswinkel als Félien met het pak onder haar ene arm en de ratelende koffer voortgeduwd door de andere, zich snel naar de uitgang beweegt. Ze knijpt er nog snel een obligate "Tot ziens!" uit. Opgelucht geeft ze de aluminium deur een te harde duw, waardoor het lijkt alsof ze vanuit de winkel op straat wordt gekatapulteerd.  Intussen is het harder beginnen te regenen. Félien merkt het niet eens. De capuchon blijft af. In haar hoofd schijnt de zon. Hun huis staat te koop. Ze gaan scheiden. Daarom vroeg hij haar om bij hem in Parijs te blijven.  Als ze terug op het Astridplein staat, is het papier van de zak week. Aan de hoeken komen de eerste scheuren. Ze gooit alles in een vuilbak voor het hotel.  Op de trein van Antwerpen naar Brussel koopt ze online een veel te duur ticket naar Parijs. Het geeft niet, want net als een goede roddel is onbezonnen liefde onbetaalbaar. 

Véronique Scheyvaerts
35 1

Verhuisdozen van Pandora

De mannen van de verhuisfirma laden ze in de vrachtwagen: de dozen die mijn leven bevatten. Het is te zeggen: een stukje ervan, enkel de dingen die ik dien te herinneren, de gebeurtenissen die het waard zijn te bewaren als souvenirs. Toen ik ze inlaadde was ik niet bepaald selectief: de ene dag gebood de sentimentaliteit mij dit en dat te bewaren, de volgende dag gooide ik alles weg vanuit de optiek van tabula rasa. Wat in die dozen zit, is dus meer een allegaartje dan de essentie van vijftien jaar geleefd te hebben. Maar is het leven niet zo? Gedichten worden enkel geschreven bij geboorte, huwelijk en overlijden; de rest is louter opvulling. Het leven van alledag is het cement tussen de grote gebeurtenissen die we willen bestendigen door beeltenissen ervan in grote potsierlijke fotoboeken te bewaren. Het zijn die dozen die het zwaarste zijn, niet het cement. Dat wat in grijze zakken tijdens ontelbare ritten naar de kringloopwinkel werd gevoerd, waren de details. Dat wat in de verhuisdozen zit, zijn parels, parels voor de zwijnen.  Als ik de dozen in het nieuwe appartement open, walg ik van de nostalgie. Het zijn een voor een dozen van Pandora. Eigenlijk wil ik slapen op de grond, eten uit papieren borden en kleren opdiepen uit een zak van de Action. Ik wil komen tot de essentie door me te ontdoen van alle ballast. Stiekem hoopte ik dat de vrachtwagen ergens op de Antwerpse ring in de berm zou belanden en in de fik zou schieten. Natuurlijk gebeurde dat niet. Ik wilde echt een nieuwe start, maar daar beslisten de mannen van de verhuisfirma anders over.

Véronique Scheyvaerts
44 0

Memento mori

De laatste dag van de zomervakantie is exponentieel veel droeviger dan de eerste was in al zijn vrolijkheid. Ze herinnerde zich die dag in juli: hoogzwanger van mogelijkheden en barstensvol goesting. De duizenden musea die ze mogelijkerwijs zou kunnen bezoeken, passeerden de ene al aantrekkelijker dan de andere haar geestesoog. De weg ernaartoe lag bezaaid met ongeplande aankopen in onooglijke winkeltjes vol snuisterijen en wijnbars waar het tintelende gevoel van een gulp Chardonnay haar zinnen zou beroeren. Eindelijk aangekomen in een van die musea zou ze zich zuchtend vergewissen van de tijd en zich troosten met de gedachte dat de dag nog jong was en de vakantie nog lang. Ze zou de kunst inademen en niet enkel verstrooiing zoeken zonder op zoek te gaan naar het genot van de esthetiek. De rust in haar hoofd omarmen en wegvluchten van het ondraaglijke alledaagse was het plan. Ze zou naar zee gaan. Baden met haar voeten in de branding, de zon op haar snoet en zich overgeven aan de zilte zoen van het strandleven. Vanzelfsprekend zou ze zich inwrijven met klodders Nivea die het gloeiende gevoel van haar verbrande huid zouden koelen. Cocktails zou ze drinken met liters, in strandbars met witgebeitste loungezetels en palmen die het heerlijke vakantiegevoel moeiteloos zouden evoceren. Enkelbandjes waarvan de kleuren van de kralen zouden vervagen naarmate de dagen voorbijgingen, droeg ze tot de laatste dag van augustus, toen ze plots besefte dat de eerste dag van de zomervakantie exponentieel veel vrolijker was dan de laatste is in al zijn droefheid.

Véronique Scheyvaerts
39 0

Keur baart angst

Op een terras in de binnenstad ging hij aan het tafeltje naast me zitten. Hij had een hond bij zich. Dat het geen rashond was, zag je een beetje aan alles. Het uiterlijk van het beest was afstotelijk te noemen: te lage pootjes voor het verder atletisch gebouwde lijf; de snuit van een vlinderhond, maar dan ingedeukt; en de ruwe vacht van een tekkel die niet paste bij de anatomie van wat ik eerder herkende als een border collie. Ik had schrik van het dier, zoals iedereen wel angsten heeft. Van de geur van ziekenhuizen na een haastige spuit in de bil; van het kille zeewater omdat een golfslag je opblaaskrokodil - en tevens reddingsboei - deed afdrijven in de zee; of van het geraas van een auto die ooit eens inreed op je fiets. De border collie van de Aldi bracht me terug naar de dag waarop alle angst voor honden gebald werd tot een klein kluwen in het traumacentrum van mijn hoofd. Mijn blik wist zich niet te focussen. Kon de ravissante verschijning van de man mijn angst bezweren of kreeg het diepgewortelde trauma de overhand? Met een half oog op de hond, die intussen zijn kop op de voeten van zijn baasje had gelegd, bestudeerde ik de man van kop tot teen. Hij moet zo halfweg de vijftig zijn geweest. Grijzend haar dat aan de slapen weggaf dat hij ooit gitzwart haar moet hebben gehad, beetje kalend op de kruin. De neus, waarop een zonnebril met spiegelglazen rustte en die een belangrijk deel van zijn gezicht verborg, was onopvallend in die zin dat hij de juiste proporties had. Zijn lippen waren vol, zonder uitgesproken vrouwelijk te zijn, en stonden rozig te glimmen tussen de weerbarstige haren van zijn verder netjes getrimde baard. Hij was tenger en eerder aan de kleine kant, want hij paste als gegoten op het metalen vouwstoeltje waarop bijna elk ander manspersoon reusachtig moet hebben geleken. Zijn elegante vingers met netjes verzorgde nagels swipeten en tikten virtuoos op het scherm van zijn iPhone. De ritmiek verklapte dat hij zijn mailbox aan het opruimen was, toen plots zijn hoofd de lucht inschoot. Ik schrok en verstard bleef ik hem aankijken. Een knipoog vanachter het spiegelglas dat mijn angst reflecteerde, werd me toegegooid, terwijl een stralende glimlach zijn witte tanden ontblootte. "Wat drink je van mij?," vroeg hij. "Doe geen moeite," antwoordde ik. "Ik ben bang van honden. Dit wordt niks." De hond zette zich recht en keek me na toen ik rechtstond en vertrok.

Véronique Scheyvaerts
39 0

Roos

Hij volgde met zijn vingertoppen de diepe nerven van de eikenhouten tafel. Zijn nagels waren vergeeld, de muis van zijn hand bedekt met levervlekken, de levenslijn in zijn palm onderbroken. Hij had geleefd. Hij vroeg zich even af waar de groef hem naartoe zou leiden, maar hij wist het antwoord al. De enige weg die er was, was de weg terug. Sentimentaliteit was hem niet vreemd. Hij kon dwepen met zijn roemrijke verleden. Ja, dat was toen. Hij streelde met zijn vereelte vinger over de weg van de rand naar niemandsland. Een fijne, netjes gemanicuurde hand greep zijn schouder beet. Of hij zin had in een snelle wip? Ze ratelde haar menu en haar tarieven af als een automaat. Met condoom, zonder. Werd dat tegenwoordig nog gedaan zonder? In zijn tijd werden de beste momenten slechts een enkele keer overschaduwd door een of andere venerische ziekte waar zijn huisarts wel een middeltje tegen had. Of die ene keer toen hij een pak briefjes van honderd op de tafel gooide voor de abortuskliniek. Dat de vrucht die zonder liefde werd gemaakt, zonder wroeging werd afgedreven, was iets waar hij niet langer dan een seconde bleef bij stilstaan.  Hij had geen zin in een snelle wip, maar de kracht der gewoonte deed hem in zijn broekzak graaien. Een pijpbeurt met condoom kon hij nog net betalen. Dan moest hij geen kamer huren, dat kon nog net onder het schamele afdakje waar de cafébazin het leeggoed bewaarde en waar de slijter in het verleden al meer dan eens zijn kwakje in een zakje tussen de flesjes cola moest hebben gevonden. Hij was dat waarschijnlijk al gewoon. Net als Roosje, zijn ex, die jarenlang bij Zara op de Meir had gewerkt totdat dat vuile kankerbeest haar uit de confectie en zijn leven had gerukt.  Roosje had menig koppeltje in innige omhelzing uit het pashokje weten strompelen. Dan wist ze: die zijn verliefd en hebben elkaar passioneel gezoend. Dat volstond, omdat de avond nog veel voor hen in petto had. Maar als eerst de man nonchalant met een truitje uit het pashokje dook en zich er haastig vanaf maakte met een weifelende beweging van het hoofd die zowel ja als nee kon betekenen op de vraag of de maat goed was, wist ze dat de vrouw ongemakkelijk met een papieren zakdoekje het zaad van tussen haar benen aan het deppen was. Pashokjes van Zara: soms kreunen ze van de passie, maar nog vaker van ellende. Wie het thuis niet vond, vond het zeker niet achter de damasten blauwe gordijnen met zilverkleurige ringen die altijd met volle geweld de wereld van de uiterlijke schijn dienden werden ingeschoven. Roosje en hij deden het nooit in de pashokjes van Zara op de Meir. Overal, maar niet daar. Daar had ze een grondige hekel aan. Waarom Roosje bij Zara was blijven werken, had hij nooit begrepen. Het was een komen en gaan van verkoopsters die de Spaanse keten geen warm hart toedroegen en de winkel zagen als hun persoonlijke dressing. Zo koos Lara elke donderdag haar outfit: ze feestte tot in de vroege uurtjes en hing vrijdagmorgen rond tienen de door rook en alcohol doordrongen feestkledij nonchalant bij de retours. Dat de andere verkoopsters geen argwaan koesterden, kon er bij Roosje niet in. Roosje, te goed en te vroeg heengegaan. Lara kon goed pijpen. Dat kon ze wel, maar voor Zara had ze geen respect. Wat haar naam was, en of ze echt zonder condoom pijpte? Dat moest ze echt niet doen. Daar kan je van sterven, weet je wel? Seks kan dodelijk zijn, op den duur. Hij kwam, schokkend. Roos - want zo heette ze - schrok ervan. Dat zo een ouwe vent dat nog met zoveel poeha kon, had ze niet verwacht. Ooit had hij vijf vrouwen aan elke vinger. Dat wist zij niet, maar hij was dat niet vergeten. Dat doet ouderdom met een man. Vroeger zou hij haar de briefjes van honderd naar het hoofd hebben gegooid, maar met de jaren kwam ook de compassie. Roosje zat daar voor iets tussen. Na haar korte en verloren strijd tegen die verdomde kanker, was hij beginnen beseffen hoe broos het leven was. Sindsdien praatte hij ook altijd even met de meisjes. Zo vertelde Roos dat ze een vreselijke jeugd had gehad. Haar moeder had haar op haar zestiende gekregen, een vader was nooit in beeld geweest en de potentiële vaderfiguren die 's morgens om beurten naast de toiletpot pisten, kwamen sneller dan ze bleven. Zij was er gekomen nadat de zoveelste een pak briefjes van honderd op de tafel had gegooid en had geroepen: "Voor de abortuskliniek." Haar moeder had de huur ermee betaald en er een wieg mee gekocht.

Véronique Scheyvaerts
38 2

Opleiding

MA Germaanse letterkunde (Nederlands en Engels)

Academische lerarenopleiding 

Prof. BA Kleuteronderwijs 

Publicaties

Ik wens je het allerbeste, maar niet met mij