Oorlogs(wan)hoop
Een boerenkar dendert traag langs braakliggende velden.
Over de draagbomen ligt een grauw deken.
Op de laadbak tussen het in der haast meegenomen huisraad zitten vrouwen en kinderen.
Diep voorovergebogen trekt een man de kar. Hij draagt zijn beste schoenen.
Zij die niet op de kar zitten klampen zich vast, aan de zijborden of aan elkaar.
Over de zandweg passeren ze als in een sacrale processie, door uitgeputte hoop gedreven.
Naar de kerktoren aan de einder wordt niet gekeken. Vale gezichten zijn door wanhoop getekend.
Stille gebeden worden gepreveld
Huizen worden verwoest en bruggen opgeblazen.
Het monster sloeg toe, niets ontziend en onverschrokken.
Er is geen weg terug , zijn ze wel op tijd vertrokken ?