Tussen een kogelkanon, een druppel zee
en een krul schapenvacht lig ik te verdwijnen
in opgestapeld stof van haar zetel
het stof dat mij bevrijdt
zichtbaar zingend zwevend
als de zon bundels duwt
tot aan de geboende vloer
de zeis snijdt bot door de stilte
haar dode man de wandelaar
brengt de stoof geen hout
en al wat zijn ziel op aarde heeft geplant
zwijgt
alsof we door de dood worden besmet
koortsig van de zware kruisen op gewijde grond
misselijk van het beendergezicht van de weduwe
en het dempende stof
dat nooit danst
in de donkerblijvende dagen