hippe taal is niet haar ding
winterwoorden om te kauwen
tussen boven- en onderlip, die lust ze rauw
archaïsche gedrochten in winterslaap verloren
wie echter de oren spitst, kan ze horen
Listen! Luister! Gefluister?
gemeesmuil, gehuil om te mogen pruttelen
in gedicht of flitsverhaal
wekelijks is de schrijfster op zoek
naar een exquise brij
in het verfomfaaid woordenboek
in dat stoffig hoekje op de vliering
een mikmak als “protserige blaaskaak”
“sinistere snoodaard”, “beteuterde moordgriet”
“olijke troela”, daar rouwt ze om
wellicht doen ze haar denken aan de flierefluiter
en zijn trien van nummer honderdtien
vind jij dit stoofpotje carnavalesk
exorbitant bezwaarlijk, denk je
“Wat een geleuter!”, dien dan een klacht in
bij het Moderne woordencomité, sito presto