Een moord. Bloedspetters in het rond, een kogel door de kop of een mes in de rug. Kortom Hollywoodtaferelen, dingen die we als simpele Vlaming daar ook liever houden. Hier verliest een veertienjarig meisje, verkracht en tot zelfmoord gedreven, het in populariteitscijfers van een zielige oude rokkenjager die zijn hoogste koekentroef eigenlijk al lang had gespeeld. Moord en misdaad, we doen liever alsof ze er niet zijn. We wijzen daarvoor naar Amerika, waar alles dubbel zo erg is, daar vermoorden ze zelfs moordenaars. Zolang Dutroux en ander Waals gespuis achter tralies blijven is de Vlaming content.
Laten we ons dus niet verder bezighouden met zo’n futiliteiten als geweld en agressie. Wij, als West-Europeanen, hollen de pretentie achterna en hebben het over abstracte moorden, zoals de moord op God met Nietzsche als kroongetuige. Ikzelf zal nu de pretentie gewoon voorbijsteken en het hebben over ‘De moord op de Nederlandse taal’.
Van alle aanslagen op het Europese vasteland zijn die van de Engelsen het zwaarst. Zelfs de Fransen verzinnen geen nieuw woord meer voor ‘chat’ en als zelf de Fransen het opgeven dan kunnen we het echt wel schudden, zo leert de Tweede Wereldoorlog. De taalpurist voelt het mes dieper snijden wanneer zelf het vernieuwingscongres van de christendemocraten opnieuw een Engelse titel draagt, een hopeloze poging van een stervende partij om hip te zijn.
Dat is het natuurlijk, het Nederlands is niet hip meer. Het woord hip is zelfs niet hip meer. Dingen zijn cool tegenwoordig. Koud, zoals die taalpurist die na een week met een mes in de rug zal teruggevonden worden. We zijn de voeling kwijt. Begin 14de eeuw antwoordden we op de Franse avances met een goeiendag, nu proberen we de Walen hopeloos salut te zeggen.
Toen Gerard Vermeersch vorige editie stikte in de taalfouten kon ik mijn lach niet onderdrukken. De ironie werd me te veel, want als men er even over nadenkt, is het Vlaams op zich een taalfout. Maar Gerard ligt daar nu wel effectief te stikken en het doet me toch pijn. Ik wil dat zootje ongeregeld uit zijn keel verwijderen. Wat hij nodig heeft, is wat vloeiend, verhelderend Nederlands, maar ik heb alleen Verkavelingsvlaams te bieden.
Dus vlucht ik naar Nederland, waar de mensen nog klappen met hun handen en niet met hun bek. Ik vlucht weg van de inquisitie en probeer te ontsnappen aan mijn vervlaamst Nederlands en op zijn beurt weer verengelst Vlaams. Eenmaal aangekomen merk ik dat zelfs Nederland zwicht onder het strenge Engelse regime. Het achterhuis van Anne Frank noemen ze tegenwoordig een tiny house. En uit pure wanhoop doe ik het ondenkbare. Ik collaboreer met een Duitse Amerikaan genaamd Henry Heimlich. In zijn greep krijg ik die onregelmatigheden er eindelijk uit.
En dan plots zorgt een volta voor spanning. Gerard neemt me mee naar zijn wereld. We wandelen samen door het taalparadijs. Achter mij sprint een luipaard, naast Gerard rust een lui paard. Er vliegen tien vogels in de lucht en we hebben er elk nog één achter de hand. Ik construeer het pad voor me, tot ik plots merk dat hij niet meer mee is. Ik kijk om en dan weet ik het, dit is het afscheid. Achter hem staat zijn huis waar hij negen maanden aan gewerkt heeft, maar ik moet verder, mijn eigen eigenaardig huis construeren, waar een Engelse airco en een Franse fauteuil ook deel uitmaken van het interieur. Een vreedzame ontsnappingspoging aan de wrede realiteit. Een afgewerkte toren van Babel. Een droom.
