‘Wanneer komt de bus?’ De vrouw klemt haar knalrode handtas tegen haar trui, die te dun lijkt voor deze tijd van het jaar.
‘Binnen een kwartier!’ roept een jongeman in witte kleren haar toe voor hij de deur achter zich dichttrekt. Zwaar knalt ze in het slot. Het raam, dat uitkijkt op het buitenplein, trilt.
Het tandeloze kereltje in de sofa ernaast lacht schel.
‘Zo staat ze daar de hele dag! Altijd met die handtas! Te wachten op de bus!’ gilt de vrouw naast me op de bank. Zulma heet ze. Dat heeft ze me daarnet toegeschreeuwd.
Een meisje van een jaar of twintig komt uit de keuken. Ze glimlacht naar me en geeft de tandeloze man een potje vanillepudding en een lepel.
‘Ho, ho, ho’, doet hij en al snel dumpt hij een lillende brok in zijn donkere krater.
‘Wanneer komt de bus?’
‘Nog een halfuur!’ antwoordt het meisje en ze komt naar me toe. Shana staat er op haar naamkaartje.
Zulma stoot me aan. ‘Zie maar eens goed, die daar, die heeft een neusbel! Kijk! Ziet ge het!’
Het meisje lacht. Het fonkelende steentje op haar neusvleugel beweegt mee.
‘Jij komt zeker voor je oma, niet?’ vraagt ze me. Ze legt een hand op mijn schouder.
Ik knik en wijs naar het doosje pralines op mijn schoot. ‘Ze verjaart vandaag.’
‘Maar kind toch!’ roept Zulma. ‘Die zijn veel te hard voor haar! Dat kan ze niet meer bijten, hoor!’
‘Wanneer komt de bus?’ klinkt het aan de andere kant van de kamer.
Shana loopt naar de gang. ‘Ik zal ze gaan halen.’
Plets. De pantoffels van Mister Toothless zitten onder de gele smurrie. Hij laat zich echter niet ontmoedigen en lebbert rustig verder.
Zulma kruipt dichter naar me toe. Ze houdt haar hand voor haar mond. ‘Ik weet waar ze zit’, zegt ze in een vergeefse poging tot geheimzinnig gefluister. ‘Ik weet waar jouw moemoe zit! Op de wc!’ Ze duwt haar kin naar voren en spert haar ogen open. ‘Op de wc! De hele dag!’
Ik schuifel naar rechts, tot het geraamte van het bankstel pijnlijk tegen mijn heup duwt. Het helpt niet: Zulma kruipt dichterbij en tokkelt met kromme vingers op het doosje pralines. ‘Dat kan ze niet eten, hoor!’ Mijn neus incasseert een stoot halfverteerde boterhammen-met-kaasgeur, een gewaagde aanvulling op de walm detergent die in deze muren huist.
Een monotoon geratel klinkt uit de gang. Shana komt om het hoekje en duwt een rolstoel naar me toe. Het ijzeren geval houdt krampachtig een in elkaar gezakte vrouw samen. Haar benen slingeren slordig heen en weer. Het kost moeite haar te herkennen. Deze slechtste versie van mijn grootmoeder went niet.
‘Hier is ze’, zegt Shana en ik vraag me af of ze zich oefent in overbodige zinnen. ‘Vooruit Zulma, jij gaat nu in bad. Dan kan Fien hier bij haar kleindochter zitten.’
Ze rijdt de rolstoel zo dicht mogelijk bij de bank. Zulma staat mopperend op en stort zich op haar looprek. Er hangen belletjes aan. Langzaam slokt de gang haar onder een luid geklingel op. ‘Je zult zien dat ze weer moet gaan pissen!’ roept Zulma me nog na.
Mijn grootmoeder staart naar de tv aan de wand. Er is een zwart-witfilm bezig. Ik klop voorzichtig op haar arm.
‘Moe, ken je me nog? Ik kom jou bezoeken.’
Haar ogen draaien naar me toe. ‘Uw gezicht komt me bekend voor’, fluistert ze. Ze klinkt alsof ze gisteren een zwaar feestje heeft gehad.
‘Ik ben je kleindochter. Zeg, jij verjaart vandaag! Wist je dat nog?’ Ze kijkt weer naar het plafond. ‘Ikke? Vandaag? Hoe oud word ik dan?’
‘Wanneer komt de bus?’ Dit keer wordt de vraag gesteld aan een man die zijn vader komt bezoeken. Hij antwoordt niet.
‘He, he, he’, doet de man zonder tanden. Zijn lege puddingpotje ligt op de grond.
Ik klop weer op de arm van mijn grootmoeder en lok haar ogen mijn richting uit.
‘Je wordt 93 vandaag!’
'93?' herhaalt ze. 'Ik dacht 39.' Ze bedoelt het serieus. Ik houd het doosje pralines in de lucht. Haar handen reageren niet. Snel leg ik het doosje op haar schoot.
'Proficiat hè moe.'
Ze zucht. 'Is hier ergens een wc?'
‘Je hebt daarnet een halfuur op het toilet gezeten, moe. Je hoeft nu toch niet opnieuw?'
'Verdomme, moet een mens hier in zijn broek pissen misschien?' Haar stem klinkt onverwacht scherp. ‘Waar zijn die meiskes hier?’
Er komt een struise verzorgster uit het koffiekamertje. 'Ik moet naar de wc!' herhaalt mijn grootmoeder.
‘Dan zal ik je eens helpen, Fientje’, zegt de vrouw, die bij nader inzien een snor blijkt te hebben, maar geen naamkaartje. ‘Zal ik jou eens helpen? Natuurlijk help ik jou.' Haar zware stem doet me vermoeden dat ze ooit een man is geweest.
‘Wanneer komt de bus?'
Mevrouw Snor draait de rolstoel van me weg en kijkt me aan. ‘De kleindochter, zeker? Niet persoonlijk nemen, hoor. Zo gaat het altijd met Fien.’
Ik sta op en loop hen een eindje achterna. Voor de deur van grootmoeders kamer blijf ik staan. Mevrouw Snor rijdt de rolstoel naar binnen. Ze tilt mijn grootmoeder zonder moeite op. 'Zo, dan zet ik jou weer op het toilet.'
'Dag moe. Tot binnenkort', roep ik, terwijl de deur van de badkamer dichtklapt.
‘Ze is weer gaan pissen! Zie je wel!’ hoor ik Zulma roepen uit een naburige kamer. Geen idee waarom ze zo schreeuwt, want met haar gehoor schijnt er niets mis te zijn.
Ik wandel door de leefruimte en merk dat de tandeloze rakker zijn puddingpotje heeft opgeraapt. Haast acrobatisch schraapt zijn tong de laatste gele restjes van het plastic. Zou het voor die overschotjes een verlossing zijn om in het niets te verdwijnen?
De vrouw met de rode handtas staat voor de toegangsdeur. Er hangt een papiertje op met een code. Ik toets de cijfertjes in op het paneeltje aan de muur.
‘Wanneer komt de bus?’
Ik kijk de vrouw aan. Nu pas zie ik dat haar ogen nat zijn. In het zijvakje van haar handtas zit een knuffelkonijn gepropt.
‘Wanneer komt de bus?’
Ik schraap mijn keel. ‘Ze heeft vertraging’, antwoord ik.