Ik voel dat het regent. Op pagina nul. Het is gesijpel waarvan ik de zuurtegraad ken.
Het zijn eerst druppels die niet laven, daarna vallen scherpe korrels hagel, paragliders met gescheurde moed, een MH17 plus één, de shuttle van verslagenheid.
Ze hangen nat en naar beneden. Tibetaanse wimpels die ik vond in koffers van weleer. Vlaggen liggen enkel nog op kisten en de kleur verraadt de toestand van het lijk.
Het zijn de kabouters van de tegenspoed. Ze hebben mijn woordenboek verkloot. De v staat nu vooraan. Valkuil, varken, venijn, vergaan. Ook verdriet hebben ze onderlijnd. Fluogeel. En va bene, vangnet, veerkracht, vreugde, vuur, dat hebben ze doorstreept. Bij verlies is er een doodskopje getekend.
Het is in de verte. Een veerman maakt reclame op de radio. Aan de oever van de Waal drinkt Willem van Oranje fanta. Koning Frost zit langs de weg. Hij heeft een platte band. Een wolkbreuk deelt het slijk weer uit aan zware schoenen en de koekoek komt nog zelden uit zijn nest. Vlakbij legt hij eitjes in het mandje van een man met kap en zeis.
Witte kousjes droeg de stewardess. Ik krijg de mijne niet meer schoon. Het grijs woont als een kraker gratis in de stof. Graffiti op mijn keukenraam, aangebrande dromen in een pot en op de bodem ligt het ongemakkelijk.
Ik wou een kussentje met nieuwe veren, lichter als de wolken, maar de hoogtemeter koos voor ondergang. De regen weigert mijn marcelleke te wassen. Spoel het in een kuip met tranen, is zijn uitleg en de wasdraad wil enkel fungeren als ik zonlicht heb gekocht.
Ik kom er niet, ik geraak er niet, in de winkel van het warme daglicht. Alles is bergop, de touwladders zijn rot en alles hangt maar door. Alle kabels worden stroom zo moe. De einder is gebroken. Kerst haal ik niet meer. Slingers groeien niet in wortelloze bomen die vol lichtjes staan te sterven.
Met een grapje probeerde ze het nog. Deze ochtend. Prudence. Iets met een beha zonder geduld. Ik bedankte, wou geen koffie, gooide boterhammen, hesp en kaas, alles door het raam. Daar ligt een dooie mus, heb ik gezegd.
Het was goed bedoeld van haar. Ze zocht een restje jongensbloed op de bodem van een yoghurtpotje. Ik zei dat Godot blind geworden is, tast en aards gevoel zelfs kwijt is, dat hij op een zwarte ezel zit, die van Buridanus, ergens in een Spaanse steppe waar de wieken roest en wankel zijn en dat die ezel nog niet kiezen kon, tussen de rust van de dood en de leegte van het niets.
uit de reeks 'Residu'