Nog niet meteen. Niet op de dag die alles veranderde. Toen zat hij midden in de feiten, de knuisten om het stuur, zonder te beseffen dat hij al niets meer in de hand had. Terwijl de milliseconden hem om de oren knetterden, zoog hij het gewoel van koplampen en staal naar binnen, vond de gaatjes en dook erin, snelheidslimieten en kleursignalen negerend. Toen haar blik glaziger werd en ze niet meer op haar naam reageerde, wist hij al zijn slapende instincten en vergeten vermogens te wekken. Hij bereikte een focus die hij herkende van bij de commando’s, maar later nooit meer had ervaren.
Neen, toen zeker nog niet. Ook niet toen hij de controle aan groene ziekenhuisschorten had afgegeven. Nog altijd bekeek hij de gebeurtenissen vanuit zijn eigen hoofd, door zijn ogen, van binnenuit, weliswaar met groeiende onmacht. En later, in de onomkeerbaarheid, toen het tijd was voor praktische regelingen, had hij die als een geslagen hond aan zijn zoon overgelaten, de ene die wel nog over de vloer kwam. Papa Para zat erbij en keek ernaar, zag alles gebeuren, zweeg en knikte ja.
Het gebeurt later, in de weken na de begrafenis. Er is geen tijdlijn waarop hij een concreet moment kan pinnen; eerder lijkt het een crossfade, een geleidelijk verschuiven. Maar hij kijkt inmiddels anders, alsof ergens een regisseur een nieuw camerastandpunt heeft gekozen. Hij begint over het nu en het toen heen te zweven, als een drone. Registreren, shots maken. Bekijken en herbekijken, analyseren. Tot hij — battery low — een limiet overschrijdt van hoeveel gevoelloosheid een mens kan verdragen, en crasht. Dan laat hij zich dagenlang niet spotten. Maar net zo plots als hij van de radar verdwijnt, gaat hij opnieuw daarboven hangen. Hij toont zich, er valt met hem zo je wilt een soort gesprek te voeren, maar waar hij intussen werkelijk uithangt kom je niet te weten.
Hij ziet de stoel waarin ze neerzijgt, hoort haar zeggen dat ze misselijk is. Opnieuw en opnieuw is hij er getuige van, hoe ze samen een hypo vermoeden. Hoe ze de vloer onderkotst. Hij ziet gebeuren dat er wordt aangebeld: een klant die ongelegen komt, die hij wegstuurt, onbedoeld onbeschoft. Verbijsterd schaduwt hij zijn evenbeeld, de man die eerst nog braaksel opruimt en bedrijfsramen en -deuren checkt, voor hij zijn wederhelft naar de auto helpt. Hij ziet het voertuig rechts afslaan, als in de dagelijkse rit naar huis, vandaag de kortste weg naar het ziekenhuis. Door de voorruit heen ziet hij een vrouw die afglijdt naar een zorgwekkende toestand, en een chauffeur die dan pas besluit plankgas te geven. De wagen schiet onder de drone door.
Andere keren roept hij de film van de plechtigheid weer op. Een te klein bestelde zaal: elke stoel bezet en mensen staand langs de muren. In zijn verbeelding ziet hij twee lege plaatsen. Waar zijn eerstgeborene had moeten zitten, een door het leven beproefd, onredelijk kind dat intussen de vijftig nadert en jaren terug alle contact heeft verbroken, adres onbekend, vanwege ouderlijke fouten die werkelijk niemand anders hen aanwrijft — alleen hij, aldoor verdwaasd door god-weet-welke drugs hij dezer dagen nog aan zijn longen, maag of aderen voert. Daarnaast de ontbrekende broer, die aan de verkeerde kant ging staan van een oorlog, tweeduizend kilometer van hier. De broer waar hij pas weer mee zal praten als die toegeeft dat de Russen geen haar beter zijn dan de Amerikanen en dat My Lai klein bier was vergeleken met wat de monsters van Wagner in Oekraïne aanrichtten — zijn bloeddruk in het rood als hij er nog maar aan denkt.
Intussen is het machinepark weer aan het gonzen gegaan. Vader en zijn jongste zwijgen veel, ze kennen het werk en elkaar. Als de dag voor de een erop zit, blijft de ander nog uren op post. Pa rommelt wat aan, veinst papierwerk. Als hij eindelijk naar huis vertrekt, neemt hij een andere route dan vroeger: aan het kruispunt linksaf. Het is een heel stuk verder zo, maar voor wie zou hij zich haasten, de kat redt zich wel. Zo gaat de tijd nu al maandenlang voorbij. En nog altijd voltrekken zijn dagen zich in een diepte waarop hij neerkijkt.
Kijk, daar ligt de berg condoleances. Hij ziet zich erlangs lopen en op zijn stappen terugkeren, het moet er maar eens van komen. Hij kijkt toe terwijl zijn handen enveloppen scheuren, ziet kaartjes geleidelijk een nieuwe stapel vormen. Hij ziet de vluchtigheid waarmee die man daarbeneden te werk gaat, beseft dat niets echt tot hem doordringt. Tot hij aan dat ene kaartje komt. Het is groter dan de andere en bevat een gedicht dat door de afzender ‘Takeaway.com’ werd genoemd. Papa Para herkent het handschrift. De onverschrokken soldaat, harde ex-commando, de man die altijd in de wijdst mogelijke boog om poëzie heen was gelopen, leest deze tekst opnieuw en opnieuw.
Achter de zwijgende deur spitst het lege huis de oren.
Verkeer gaat altijd door.
Achter de zwijgende deur spitst het huis de oren en hoort.
Bekend gespin benadert, bekreunt, bekruipt de treurende oprit.
Het lege huis strekt zich uit en miauwt,
krult zich om het ene paar binnenkomende benen.
Waar bleef je zolang? En waarom ook vandaag weer alleen?
Hoe legt hij het uit? Aan het huis, de kat, de honger?
Hij zoekt dag en nacht.
Ergens stonden blikken verse moed,
iemand moet die hebben meegenomen.
En buiten woedt de oorlog voort:
broers begraven moeizaam hun geschillen.
Vitrinekasten vol ego storten in als tweelingtorens —
zal de verloren zoon het kompas nog kunnen vinden?
Terwijl hij leest en herleest, voelt hij zijn perspectief veranderen — alsof die verdomde regisseur eindelijk de drone wegstuurt. Voor het eerst kijkt hij opnieuw door eigen ogen. Hij weet dat er iets moet veranderen; het duurt al veel te lang en werkelijk niemand wordt er beter van. Hij pakt zijn Nokia en belt zijn broer.
Later die avond rijdt Papa Para huiswaarts. Aan het kruispunt rechtsaf.

