Papa's plekje

25 nov. 2018 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Het waterige novemberzonnetje beschijnt de voordeur waar ik op bons. Geen reactie. Na een minuut klop ik en roep, ‘papa!’ Geen reactie. Het voedt mijn ongeduld. Mijn irritatie. Ik bezoek hem iedere week, een plicht die ik mijzelf jaren geleden heb opgelegd omdat ik anders nooit langs zou komen. Een moment om mijzelf ervan te vergewissen dat hij nog leeft.

     Hoewel ik zijn dochter ben, kom ik nooit zomaar zijn huis binnen. Niet meer na de keer dat hij zijn privacy eiste. ‘Ook al lig ik dood te gaan, je klopt eerst! En daarna klop je opnieuw, hard. En als ik dan nog niet kom, dán mag je die verrekte sleutel gebruiken.’ 

     Ik diep nu die verrekte sleutel op uit mijn handtas en steek ‘m in het slot. Een stapel kranten en reclamefolders maken het me moeilijk binnen te komen, maar de eerste -tweede- mopperronde slik ik in. Pa wordt oud, ik pak ze straks wel op.
‘Papa?’
Ik hoor slechts een echo. Normaal buldert hij. Ziet hij dit als een manier om mij terug te pakken voor vorige week?

     Ik hoor nog zijn verwijten. Hoe hij mij beschuldigt van zijn gebrek aan geluk, zijn eenzaamheid, het feit dat met mij de familielijn uitsterft. En ook al zijn het maar woorden, woorden die ik de afgelopen jaren meer dan eens heb gehoord, toch raken ze mij nog iedere keer. Zijn teleurstelling, zijn walging, zijn verwijt, stak opnieuw recht door mijn hart. Jaren geleden ben ik gestopt met het lijdzaam toestaan van dit verbale geweld. Nu vraag ik mij af of ik niet te hard tegen hem ben geweest. Op zijn manier hield hij van mama, maar ik zag hoe ongelukkig zij was en dat heeft mij altijd dwars gezeten. Het was niet netjes hem dit in te wrijven, ongeacht de uitwerking van zijn woorden op mij.

     ‘Hatsjoe!’ Ik wapper met mijn hand voor mijn gezicht en wacht op de tweede nies, maar die komt niet. Papa kan wel een lenteschoonmaak gebruiken. Meteen zet ik de gedachte van mij af, als de herinnering aan een rood bezwete moeder met rubberen handschoenen en een plumeau in haar hand, zich aan mij opdringt. Vooral de tranen die over haar wangen rollen, terwijl mijn vader vanuit zijn leunstoel tegen haar raast en tiert.

     Opeens heb ik genoeg van zijn spelletjes. ‘Pa!’ brul ik. Nog steeds niets. Het is onwaarschijnlijk, maar misschien ligt hij nog op bed. Met twee treden tegelijk ren ik de trap op. Als een puber zwaai ik, zonder te kloppen, zijn slaapkamerdeur open en stamp naar binnen.

     Het bed is leeg. En opgemaakt. Met een klap sluit ik mijn mond die klaarstond om hem zijn late ochtend te verwijten. Ik haal even diep adem en kom terug tot mijn volwassen ik. Ik sluit de deur. Hij zal wel mokkend in de woonkamer zitten. Tijdens het afdalen van de trap duw ik mijn irritatie weg en besluit me normaal te gedragen.

     Ook de woonkamer blijkt verlaten. ‘Waar ben je, pa?’ fluister ik. Verward kijk ik voor me uit. Hij is negentig en niet meer zo kwiek als voorheen. Verlaat zijn huis nooit op eigen houtje, naar mijn weten. Hij kan niet ver weg zijn. Ik loop naar de donkere keuken en open het gordijn. Dit laat mij echter alleen zien dat er koude thee in de kan zit en mijn vader zijn ontbijtbord nog op tafel heeft staan.

     Het huis waar hij in woont is niet groot en nadat ik voor de zekerheid in de bijkeuken kijk, zijn mijn ideeën op. Ongerust zak ik op een stoel. Moet ik de politie bellen? Nee … mijn vader moet in de buurt zijn en zal binnen een half uur wel weer terugkeren. Toch blijf ik denken. Dat mijn vader en ik een slechte band hebben, betekent niet er geen klein stukje van mijn hart, nog voor hem is.

     Tijdens het vullen van de waterketel kijk ik uit over de kleine achtertuin. Waar kan hij zitten? Hij woont al zijn hele leven in de Friese plaatsje Suawoude; zelfs op zijn leeftijd kent hij dit op zijn duimpje.

     Ik krijg een bizar idee, schuif het weg. Maar een paar seconden later vind ik het niet zo gek meer. Wat als hij bij mijn ouderlijk huis is? Mijn vader was gek op dat huis, maar ze moesten vijftien jaar geleden verhuizen omdat het niet langer kon. Ik denk aan het tuinhuisje dat op het uiteinde van het grote erf staat, beschut achter struiken en planten die de afgelopen jaren welig tierden. Ongeacht het seizoen zat mijn vader in dat huisje zijn pijp te roken. Hij keek uit over de tuin en het water even verderop.

     Vanaf zijn huidige huis is het zelfs voor een oude man op loopafstand. Ik geloof niet dat hij er in die vijftien jaar ooit is geweest, maar het is de moeite waard om te kijken. Ik draai het gas uit, pak mijn jas en tas en wring me opnieuw door de smalle opening in de voordeur. Ik stap op mijn fiets.

     Twee minuten later sta ik in de tuin. Vastbesloten loop ik over gezond gras naar het tuinhuisje, zo’n twintig meter verderop. Het is nog koel in mei, al houdt dit de akkerhoornbloem, bosanemoon en bleke klaproos niet tegen om al kleur in de tuin te verspreiden.

     Bij het huisje aangekomen zie ik de sleutel in het slot. Langzaam trek ik de deur open. De verduisterende gordijntjes, die mijn vader per se wilde hebben zodat hij overdag een dutje kon doen, zijn gesloten. Ik zet de lichtschakelaar om en zie mijn vader liggen. Onderzoekend glijdt mijn blik over zijn lichaam op de grond, maar ik zie geen teken van leven. Zachtjes stap ik naar binnen, alsof ik bang ben hem wakker te maken. Na even diep in- en uit ademen zak ik op mijn knieën en leg mijn hand op zijn schouder. Hij ligt op zijn buik, met zijn hoofd op de grond. Ik draai hem voorzichtig op zijn rug en denk te weten wat er is gebeurd.

 

Al dagen voel ik me niet thuis. Dit is mijn huis niet, die staat een paar honderd meter verderop. Nu is het huis van mijn dochter Arabelle. Ik denk met spijt terug aan alle moment dat ik tegen Miranda, mijn overleden vrouw, tekeer ben gegaan. ‘Ik mis je om me heen, Mier,’ zeg ik in het niets. Misschien hoort ze me. Ik denk ook aan mijn dochter, die ik nooit heb laten weten hoe ik echt over haar denk.

     Het is nog vroeg als ik mijn onderkomen verlaat en wat wankel op weg ga naar het huis waar ik driekwart van mijn leven woonde en alle mooie momenten meemaakte. In het huis is het nog donker en ik besluit niet aan te bellen. Als een dief in de nacht sluip ik door de tuin, naar mijn oude plekje. Ik heb Arabelle nooit verteld over de reservesleutel en kreunend buk ik om hem achter het hout vandaan te pakken. Ik steek de sleutel in het slot, draai hem om en stap naar binnen.

     Niets veranderd; al mijn oude spulletjes, die Miranda niet mee wilde naar ons nieuwe huis, liggen op dezelfde plaats. Mijn schommelstoel staat nog naast het ronde tafeltje. Op het tafeltje staat een vaasje met nepbloemen, die Miranda ooit eens voor me heeft gekocht, ‘om dat donkere hok wat op te vrolijken.’ Grinnikend denk ik aan het moment terug: mijn gezicht vertrokken van afschuw, maar Miranda, eigenwijs als ze was, zette het vaasje op tafel. Ik heb het nooit weggehaald.

     Naast het vaasje staat mijn asbak. Deze is leeg. Arabelle zal wel schoongemaakt hebben. Intens gelukkig trek ik de deur achter mij dicht. Ik zak in de schommelstoel die slechts een klein beetje kraakt. Het schommelen is een oud vertrouwd gevoel en ik besef hoe erg ik dit moment heb gemist de laatste vijftien jaar.

     Het is nog vroeg in de ochtend. De zon klimt gestaag en met zijn reflectie op het water, geniet ik van een geweldig uitzicht. Als mijn oude vertrouwde zelf pak ik mijn pijp uit de binnenzak van mijn jas. Mijn zakje tabak leg ik op schoot. Met jarenlange ervaring is het stopwerk gauw klaar. Ik zet hem tussen mijn tanden en strijk een lucifer af. Rustgevend rook ik mijn pijp en geniet van de stijgende zon. Hetgeen ik in mijn woning niet kon vinden, vind ik hier.

     Ik rook mijn pijp leeg, zet hem klem tussen mijn tanden en sta op. Ik schuifel naar het raam en sluit het gordijn. Voordat ik bij mijn dochter langsga, wil ik nog even een dutje doen. Wat zal het een verrassing zijn; haar vader bij haar voor de deur! Ik weet niet wanneer de laatste keer was. Ik ken alle hoeken en gaten van het huisje en schuifel in pikkedonker terug naar de schommelstoel. Wat ik niet verwacht is een obstakel op mijn weg.

 

Voor zover Arabelle ziet, heeft haar vader niet geleden. Alleen de kop van de pijp steekt nog zichtbaar uit zijn mond en hij heeft een bloeduitstorting op zijn hoofd. Waarschijnlijk heeft hij snel zijn bewustzijn verloren. Ze kijkt verongelukt naar het oude betonnen beeld van de buldog aan haar vaders voeten. Die stond voor kort in de tuin, maar hij is zo lelijk. Verdriet overspoelt haar als ze naar haar vader kijkt. Gelukkig kon hij nog eenmaal van zijn lievelingsplekje genieten.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

25 nov. 2018 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket