Moloch huilt nog steeds
als titaan
zijn onderdanen tanend
onder glimmend brons
glanzend
in vlammendans
draagt men zich over
aan Moloch
zoals die ooit huilde
in de straten
in de harten
in de stegen
opgestegen
uit rookpluimen
bedwelmd en beschonken
schenken zij
al wat aflaten
afhandig maakt
Moloch schreeuwt
als voorheen
ook voortaan
dient hij te worden gediend
in de schittering
van al wat schijn vertoont
hoe niet al wat glimt
en wij verder klimmen
klauteren
verbeten
en uit marmer gehouden
xanadu
in onze levenloze harten
het speelt ons parten
hoe wij dartelend
draven
raven
nachten gijzelen
onze tanden bloot staren
ze sleuren u over straten
uw lijf en leed
tot in uw ledematen gezonken
als afvallige
als afgevaardigde
van alledaagse sleur
van hot
naar haar
naar hem
naar het
naar hoe wij allen met onze tanden bloot
bloedend op de stoepstenen staan
met fakkels in de hand
heksenjacht op de verzopen kalveren
in gedempte dokken
waar de machiavel met schapenvel
zijn huid duur
zuur opgebroken
opengebroken
tandeloos
radeloos
en de longen uit de lucht schreeuwt
we huilen om elkaar
schreeuwen onze huiden vol
tot we geveld
van het eindeloos vervellen
neervallen
wonden likken
met opgeheven hoofd
de hemel kussen
ongenaakbaar
zijn wij de gebarsten goden
de halfhelden
met nachten in onze ogen
dauw op onze geslepen tanden
als de ochtend
onze ogen doet sluiten
wij als nachten vervagen
dagenlang
tergend
dragen wij onze lijven
tot de nacht
weer in ons ontwaakt
wij in lichterlaaie
de straten verlichten
huilend om elkaar
huiden vol geschreeuwd
geveld
van dit eindeloos vervagen
neergeslagen
gezouten wonden
met gebogen hoofd
sterven
ongenaakbaar
eindig zijn