Ons buurmeisje Heidi klopte aan de deur,
Met peren in handen en een glimlach zo puur.
"Vers geplukt, wil je er wat?" vroeg ze spontaan,
Haar voorhoofd glanzend, zweet parelde eraan.
Na wat gekeuvel en een hartelijke lach,
Zwaaide ze gedag, het werd een mooie dag.
Maar al gauw weer geklop, een tweede ronde,
Heidi stond daar, met een frons in haar mondhoeken gebonden.
"Die vod bij de deur, ik veegde mijn zweet,
Maar de geur die ik ruik, klopt écht niet."
Ik barstte in lachen, een bulderend salvo,
Ze keek mij aan, verbaasd en wat rauw.
"Heidi," zei ik, "die vod is geen doek,
Maar een marterafschrikker, een listige troef!
Volgepompt met geur die zelfs beesten schuwt,
Heeft je gezicht nu een chemische gloed."
Gelukkig schaterde Heidi snel mee,
"Wat een verhaal, dat vertel ik iedereen, oké?"
Ik gaf haar de tip, met een knipoog besluit:
"Neem een warm bad, was dit luchtje eruit."
En terwijl ze vertrok, nog altijd tevree,
Dacht ik aan hoe absurd het leven toch meegeeft.
Ach, van peren naar parfum, het leven verrast,
Met Heidi aan de deur is geen dag ooit te vast.