Ergens nadert de trein van de toekomst, maar niet hier;
hier is alles quasi onherkenbaar.
De naderende trein houdt halt aan de verschillende wetgevingen
omtrent leven op kousenvoeten en braakt een beeld uit.
Dit beeld behoudt zijn meerdere gezichten, vooralsnog.
Het is een koud landschap op deze neergeworpen manier:
de vingers voelen koud, zijn zij nu onbruikbaar geworden;
de lichaamssappen hard en kraakbaar, het krijgt een menselijke gezongen dubbelzinnigheid;
de natuurelementen ontbreken en zijn koud.
Dit is een waan-droom-beeld met toekomst perspectief.
Een visie die nee zegt.
Hij is altijd aan zet.
Een metamorfose aan te veel;
in deze oase is alles al eens aan beurt geweest maar niet in gelijkgestemde
evenwaardige zin.
De plek bestaat in een voortgang die zich aansluit bij het gekende;
hierdoor ontstaat er een ontkenning van het onaantastbare reeds verkende
die de plek vormgeeft in al zijn diffuse en op lichaam gelijkende onderdelen.
Deze plek kan een levensvorm zijn en gedraagt zich hiernaar waardoor
de perceptie hem mede vormgeeft zonder hem daadwerkelijk aan te tasten
in sé.
Deze plek kan een organisch goedje vormgeven en zich dus omvormen tot
een chemische herkenning die voor gebruik aan te raken valt.
Ergens nadert de trein nog steeds, ik krab aan mijn 1e voorhoofd en haal er
een deeltje uit: een neo-ethiek die bestaat!
Alles is reeds voor mij uitgeklaard en ik kijk gewoon de tijd weg.
En dan liefde: een tastbaar afgrijzen die ik omarm en aanraak zoals afgesproken
om daarna de wegwijzerzin van het reeds aangeraakte te verdraaien tot artikel:
het zegt meer in iets tastbaars, dat is al geweten nog voor ik er aan begon.
En zo is alles terug te brengen en herbergen tot en in zijn essentie.
Daar voel ik mij thuis en het meest levend.
De plek is verborgen en doch bevind ik mij er continu in een fletse
realisatie dat de flatscreen toch ook een deeltje wereld of zelfs plek in zich meedraagt.
De voorhoofden verzamelen zich en breken zich op de steenharde materie.
Nee, zegt de materie, nee; er is geen oplossing voor de vraag naar meer.
Ondertussen staar ik al naar de flatscreen, de tv die huilt, mijn 1e voorhoofd in mijn handen,
het huilt, de trein nadert ook huilend, maar ik zal niet huilen,
ik zal niet wanhopen om de 20 te veel dan te veel gedode wezens die geloofden dat ze nee
konden zeggen,
alles huilt maar nee aan deze weigering, terwijl op de hoek van de straat de politiek transformeert
tot wens,
alles dat huilt maar jij die niet huilt Erica, op tv, meer nog, op de flatscreen, die huilt; maar jij
blijft geloven in een weg naar een geschiedenis en door die te herleven zal ik je niet meer bekijken,
alles huilt maar de wegen zullen kruisen en de voorhoofden, hopelijk het mijne, zullen zich blijven verdubbelen; vooralsnog verdubbelen ze zich maar zeer gecondenseerd en verdund en ik die niet weet of ik zo nog verder kan want de ratio beweegt en ik sta stil,
alles dat al huilt maar jij en ik hebben elkaar nog nergens gevonden en ze sterven ondertussen
nog steeds in de toendra’s van de Himalaya of ergens anders dat exotisme exploiteert tot in
een top.
Alles dat reeds huilt maar op de plek staat en blijft alles stil, een visioen of toekomst
die zichzelf weigert en zo zou het moeten zijn dat alles zichzelf verpletterde
onder de ‘nee’ van nu.