Te korte dagen
en het sintelt in mijn winterhoofd
bij zoveel gloednieuws.
Mijn voeten koud op tegels
waarvan ik het patroon meteen vergeet.
Hier sneuvelen glazen en idealen
die te dicht slapen bij het vuur.
En we weten niet of het duurt.
Het duurt nooit langer dan de tijd
waarin we ons onverlicht
geen vragen stellen.
Maar even nog blijven we
onder de radar.
Een tel van gewichtloosheid.
En we dansen.
We dansen met de geur
van klamme lakens,
met de kou van het donker
in naakte spelonken
waar huid geen huid meer raakt
en het deken tekortschiet.
Je plaatst weerhaken
tussen de wijzers
van mijn tikkende klok.
Maar voel hoe de nacht
steeds dieper valt.
Een ademend hoopje mens wint terrein.
Tachtig centimeter bed
om precies te zijn.
Ik verklein me tot de overige
veertig en waak
nu al over jouw verlangens
De mijne vielen overboord,
ergens tussen jouw kleffe zakdoekjes
en postcoïtale sigaret.
En ziedaar, van tussen de tegelvoegen rispt een vraag op.