Ik droom van de verlatingsangst van de longkanker
op mijn tweeënzestigste.
De zegevierende verrotting sleep ik achter me aan.
Een robuust, grijs betonblok.
Ik rook omdat ik het nodig heb. Eindeloos. Unbändig.
Mijn onzichtbare adem wandelt achter het geluk. Langzaam.
In mijn kist word ik een vrije en gelukkige niet-roker.
Voor nu volstaan dit gedicht en de doodgeboren droom.
Mijn ziekte en ik zijn goede vrienden.
We zijn nog vaak samen
al zijn we er niet meer.
Het maakt ons niet uit.