Zilte tranen vloeien over haar wangen. Zij staat met haar rug naar hem toegekeerd en haar armen omklemmen een kader met daarin een foto van een puppy Maltezer. De zon probeert door de gordijnen te prikken op deze jonge lentedag, waar de lucht nog kil en vochtig is. Heel even wordt haar gelaat verbleekt door dit schijnsel en daardoor lijkt ze nog droeviger. Hij gaat achter haar staan, slaat zijn armen om haar heen en legt zijn kin te rusten op haar schouder. In een reflex draait ze haar hoofd naar hem. Zijn lippen raken haar wang en hij proeft haar natzoute huid. Een rilling doet haar hele lichaam beven. Hij omklemt haar nog meer en fluistert in haar oor: ‚jij hebt jezelf niets te verwijten, ik was fout. Alles komt heus wel goed.’
Ze laat haar hoofd wat hangen, slikt even, ontdoet haar van de omknelling van zijn armen en plaatst het fotokader terug op de kast. Ze draait zich om en opnieuw beginnen haar ogen zich te vullen met tranen, waarna ze snikkend vraagt: ‚Maar hoe is het in godsnaam kunnen gebeuren?’
‚Hij moet samen met mij buiten geglipt zijn toen ik de broodjes ging halen. Met de mist heb ik Rocky echt niet gezien, liefje, en ik dacht dat hij bij jou nog op bed lag. Straks ga ik met jou naar de kennel en we kopen een nieuwe puppy. Wat dacht je van een Ierse wolfshond, die zie ik makkelijker lopen. En weet je, ik heb al een naam bedacht: Misty’.
Opnieuw priemen enkele schuchtere zonnestralen naar binnen.