Onder het gewicht van de stilgevallen tijd
trotseer ik een spervuur van gedachten.
De meeste suizen rakelings voorbij,
sommige treffen me vol: niet meer dan
losse woorden, scheldwoorden veelal,
of uitbarstingen van wanhoop,
die diepere kraters slaan dan
Russische granaten.
Plots raast een bulderende draak
van ijzer en glas en beton
met ellebogen en kopstoten over me
heen en komt sissend tot stilstand.
Mijn longen scheuren zich los
van hun vliezen, ribben breken.
Boven het puin dwarrelt stof
als een grijze tinnitusruis.
De wereld houdt zijn adem in,
schudt dan, verward,
zijn glazen vleugeltjes.
Ik niet. Muurvast zit ik.
Afgelopen.