Slaapwel

Gitta VR
2 feb. 2022 · 5 keer gelezen · 0 keer geliket

Op 30 februari om vijf voor middernacht rinkelt de deurbel zeven maal. Ik schrik en laat mijn sigaret op het bed vallen. Snel klop ik met mijn hand op het laken. Fijne genstertjes spatten tegen mijn huid, voordat het lichtje in het duister volledig uitdooft. 
Ik kan wel raden wie er aan de deur staat, en ben opgelucht en ongerust tegelijk. Ik haal diep adem. Kalm blijven, maan ik mezelf aan.
Met stramme spieren sleep ik me uit het bed en probeer ik in het donker de weg naar de voordeur te vinden. Sinds ik de meeste van mijn meubelen verpand heb, is mijn krappe huis een hindernissenparcours. Alles wat in mijn kasten zat, ligt verspreid over de vloer, met hier en daar een hoop sigarettenpeuken erbovenop. Ik stoot mijn teen tegen de deurpost en denk met heimwee terug aan de tijd waarin er nog licht uit mijn lampen kwam. Maar elektriciteit kost geld, en dat had ik nodig voor iets anders.
Ik open de voordeur en daar staat hij in het maanlicht. Meneer Nevel. Opnieuw gaat hij verscholen onder een te grote hoed en een wijde mantel.
Snel ga ik achteruit om hem binnen te laten. Twee uur geleden weerklonk de galm voor de avondklok al. Er hoort niemand meer op straat te zijn.
Ik hurk op de grond, graai met mijn handen over de vloer. Hier in het halletje liggen ergens kaarsen. Ik heb ze daarstraks nog gezien, toen ik me moeizaam van het bed naar de sofa verplaatste… 
Maar plots floept er een licht aan tussen de handen van meneer Nevel. Hij richt een zaklampje pal op mijn gezicht. Het felle witte licht doet mijn ogen tranen. Meneer Nevel houdt het lampje een tijdlang op mij gericht, zonder iets te zeggen. Misschien probeert hij de vrouw te zien die ik ooit was. Zij verdween zodra ik een Gebruiker werd, en alle Gebruikers zien er hetzelfde uit: de huid strak om de knoken, het gezicht bleek en ingevallen, de ogen dol.

In mijn buurt wonen er zeker een stuk of tien zoals ik. Ik zie ze tijdens de Waak, als ik in de sofa zit en verlamd van verveling door het raam staar. Ze slenteren door de straat en kijken wantrouwig om zich heen. Niet lang meer, denk ik dan, voor ze net zoals ik niet meer buiten komen, en van hun bed naar hun sofa schuifelen. Alsmaar heen en weer, tot de Slaap hen van die wansmakelijke routine verlost.

Ooit was ik anders. Een jonge vrouw, die elke ochtend vroeg naar haar werk vertrok, en na een oneindig lijkend aantal uren van mentale marteling laat thuis kwam, waar het lege huis geen enkele troost bood. ’s Nachts deed ik geen oog dicht, omdat ik mijn hoofd niet kon stoppen. Ik snakte voortdurend naar rust. Eerst vond ik de Gebruikers weerzinwekkend, maar hoe langer ik erover nadacht, hoe jaloerser ik werd op de periodes waarin hun rolluiken naar omlaag bleven.
De Slaap, zoals zij dat noemden, met hoofdletter S. De periodes waarin ze niet sliepen, maar met holle ogen doelloos door de straat dwaalden, leken plots een kleine prijs voor die heerlijke tijd van rust.  

Op een avond was ik zo overtuigd dat ik durfde aan te bellen bij een Gebruiker in mijn straat. Een oudere man met een snorretje. In gedachten noemde ik hem Opa, omdat mijn grootvader zaliger net zo’n mal snorretje had. Alleen was het gezicht van deze Opa zo ingevallen, dat het eerder op een dodenmasker leek. Ik durfde hem bijna niet aan te kijken. Maar hij vertelde zo gelukzalig over de Slaap, dat ik het absoluut wilde proberen. Hij vertelde me hoe de Slaap niet alleen rust biedt, maar ook droombeelden. Dromen die bedekt worden met flarden van mist. Ze komen immers niet van jezelf, maar ontstaan door de chemische reactie van de Slaap. Maar dat hindert een Gebruiker niet. Slaap is Slaap.
Opa stuurde meneer Nevel op mij af. Een meneer Nevel. Hoeveel er zijn, weet ik niet. Ik heb er nu een stuk of zeven gezien. Meneer Nevel draagt telkens dezelfde kleding, maar zijn gezicht is altijd anders. Mijn eerste meneer Nevel had rood haar en een tattoo in zijn nek. De andere herinner ik me al niet meer. Heb ik Slaap nodig, dan bel ik meneer Nevel gewoon op. Het nummer verandert regelmatig en wordt doorgegeven van Gebruiker tot Gebruiker. De eerste meneer Nevel die je oproep hoort, komt naar je toe. Als je kunt betalen, tenminste. Slaap is niet goedkoop.


Meneer Nevel komt dichterbij en duwt me naar de woonkamer. Eén sofa staat er nog, midden in een berg rommel. Meneer Nevel ontwijkt zuchtend de obstakels en gaat in de sofa zitten. De zaklamp flitst kort over zijn gezicht. Deze meneer Nevel heeft een dunne sik en een bril.
Hij gebaart naar het kussen naast hem. Voorzichtig neem ik plaats.


Tijdens de Waak zit ik hier doorgaans de hele dag te wachten tot het schemerduister me ervan verzekert dat ik weer een dag ben doorgekomen. Daarna heis ik me naar het bed, om daar te wachten op het ochtendlicht. En zo gaat het alweer zeker twee weken, vertelt de kalender in de keuken me. Elke morgen zet ik een kruis over het vakje van de dag ervoor. Heel kort is er dan die troostende opluchting, tot ik merk hoe treiterig het nieuwe vakje me aankijkt. Veertien kruisjes Waak staan er ondertussen. Daarvoor lachen twintig lege vakjes me toe. Twintig dagen Slaap.  

Meneer Nevel richt de zaklamp opnieuw op mij. ‘Hoeveel?’ vraagt hij met een rauwe stem. Vast ook een roker. 
Ik begin nerveus te frunniken aan mijn T-shirt, dat veel te groot is geworden voor mijn dunne lijf. ‘Zo veel mogelijk’, fluister ik. Ik klink anders dan ik me herinner, maar het is nu eenmaal lang geleden dat ik mezelf nog heb gehoord. Van bij de laatste meneer Nevel. 
Deze meneer Nevel zucht. ‘Ik kan maar voor een maand geven, dat weet je. Anders wordt het te riskant.’ 
Ik knik. Ja, dat heeft Opa me haarfijn uitgelegd. Meneer Nevel verkoopt maximaal vier zakjes Slaap per keer, omdat de vitale levensfuncties het na dertig dagen Slaap kunnen begeven. Het komt meneer Nevel beter uit dat Gebruikers na enkele jaren van Slaap en Waak gewoon aan ontbering sterven. Dat gebeurt vanzelf, als je enkel nog troost vindt in Slaap en sigaretten, en amper drinkt of eet. De Waak is dan enkel nog een teisterende aaneenrijging van verplichte uren realiteit.  
De Leiders staan het handeltje in Slaap oogluikend toe. Een Gebruiker is toch sowieso iemand die niet langer meer productief is voor de maatschappij. Wie niet kan presteren, ligt eruit. Een Opgever. Een Loser. Geen enkele Gebruiker kwam er ooit weer bovenop. Er bestaan voor ons geen afkickcentra.
Ja, meneer Nevel biedt de Leiders een handige oplossing om gemakkelijk van nutteloze zielen zoals ik af te komen. Maar dat geven de Leiders uiteraard niet officieel toe, en daarom wordt er jacht gemaakt op meneer Nevel. Op iedereen die zijn identiteit aanneemt.  
Ik kan me niet voorstellen dat die jacht heel grondig gebeurt. Misschien wordt er af en toe een meneer Nevel gearresteerd, om de schijn hoog te houden. Maar het handeltje in Slaap moet blijven bloeien, anders komen de Leiders nooit af van mensen zoals ik.  
In elk geval komt meneer Nevel alleen langs als het donker is, en hij geeft nooit zijn echte naam prijs. Maar die is ook helemaal niet belangrijk. Voor een Gebruiker is enkel wat hij meebrengt van tel. 

Meneer Nevel graait in zijn diepe mantelzakken. Hij haalt er vier doorzichtige zakjes uit. De vloeistof die erin zit, kleurt roze in het licht van de zaklamp. Vier zakjes, vier weken Slaap. 
Ik reik mijn hand er gretig naar uit, maar meneer Nevel grijpt gauw mijn arm beet. Uit mijn mond ontsnapt een raspend geluid.  
‘Vier weken kost geld, juffrouw’, snauwt meneer Nevel. ‘Een hoop geld. Haal dat eerst maar eens boven.’ 
Hij laat mijn arm los en onhandig tuimel ik achterover in het kussen. Geld, ja, geld, alsof ik dat niet weet. Daar heb ik mijn hersenen de afgelopen dagen lang genoeg over gepijnigd. Ik heb mijn hele huis afgezocht naar iets waardevols om te verpanden. Maar ik moest me erbij neerleggen dat ik nog enkel rommel bezat. Helemaal in het begin had ik de trouwring van mijn overgrootmoeder verkocht. Onvoorstelbaar dat mensen in haar tijd nog trouwden. Of kinderen kregen op een natuurlijke manier.
De ring was van goud en droeg drie kleine diamantjes. Aan de binnenkant was de trouwdatum nog leesbaar. Een antiek stuk, dat me genoeg had opgebracht voor een heel jaar. Daarna had ik mijn schamele spaargeld aangesproken. Nog later had ik mijn toevlucht genomen tot mijn meubelen, keukengerei, een stuk koper van een leiding die ik had losgewrikt. Mijn elektriciteit. Maar nu was mijn inspiratie op. Er is niets meer om te verkopen, niets dat genoeg opbrengt voor ook maar één week Slaap. Het enige wat ik nog heb, is mijn lichaam, maar zelfs de grootste dronkenlap zou nog liever zijn toevlucht nemen tot een gemuteerd schaap dan tot een Gebruiker.

Sommige Gebruikers gaan uit stelen, vertelde Opa me indertijd. Sommige plegen zelfs roofmoorden om aan Slaap te komen. Maar daar ben ik te bang voor, en te zwak. Ik heb geen kracht om iemand te doden, zelfs geen omaatje. Ik zou misschien wel iemand kunnen neerschieten, maar heb geen geld om aan een wapen te komen.
Neen, ik heb een beter plan. Hoop ik.

Bevend sta ik op van de bank. ‘G-geld, ik g-ga het halen’, stotter ik, en ik wijs naar de keuken. Meneer Nevel gooit me zijn zaklamp toe. ‘Maak een beetje voort’, moppert hij. 
Zo snel ik kan, ga ik naar de keuken. Ik leg de zaklamp op het aanrecht en rommel wat in een lade, waar eigenlijk niets in zit behalve wat zakdoeken en lege batterijen. 
Daarna neem ik een gebarsten kopje en giet er de thee in waarmee ik de thermoskan vanmiddag heb gevuld. Uit mijn broekzak haal ik een zakje Slaap, dat ik net niet heb opgebruikt. Begerig strijk ik met mijn duim over het laatste restje vloeistof. Ik vraag me af hoe ik het in hemelsnaam heb volgehouden om het te bewaren.
Voorzichtig open ik het zakje. De bekende rozengeur vult mijn neusgaten. Slapen als een roos, zeggen ze altijd… 
Zorgvuldig druppel ik het zakje leeg in de kop thee. Rozenbottelthee. Dat extra zoete vleugje zal meneer Nevel vast niet proeven. Zou hij trouwens überhaupt weten hoe Slaap smaakt? Zou meneer Nevel zijn eigen product uittesten?  
Plots grijpt de angst me naar de keel. Wat als hij er niet van wil drinken? Of wat als hij dat wel doet en de Slaap kan proeven? Ben ik niet te naïef geweest?  
Ik veeg het plotseling uitgebroken zweet van mijn voorhoofd en wandel met trillende handen naar de woonkamer, de zaklamp onder mijn arm geklemd. 
‘Ik h-heb het weg gestopt’, breng ik schor uit. ‘Het g-geld. In de slaapkamer, d-denk ik. Mag ik u iets te drinken aanbieden, meneer Nevel? T-terwijl u wacht. Ik ben zo terug.’ 
Ik ga voor de sofa staan en overhandig meneer Nevel de kop thee. Het water klotst over de rand, zo erg beef ik. Maar dat vindt meneer Nevel vast niet verdacht, want geen enkele Gebruiker heeft een stabiele relatie met de zwaartekracht.
Opnieuw zucht hij, maar hij neemt de kop aan. Met zijn andere hand gebaart hij naar de gang. ‘Vooruit, haast je wat.’ 
Ik knik inschikkelijk en draai me om, de zaklamp op de gang gericht. Achter me hoor ik hoe meneer Nevel aan de rand van het kopje thee slurpt. Mijn ribbenkast kan mijn bang bonzende hart amper bedwingen. Als ik in de slaapkamer kom, laat ik me langzaam op het bed zakken. De matras kraakt een beetje. Ik houd mijn adem in. Wachten. Ik moet wachten.
Maar lang duurt het niet. Ik hoor niet eens een bons, eerder een geruis van stoffen die langs elkaar glijden. Ik blijf nog even zitten. Gaat het bij mij ook altijd zo snel, vraag ik me af.

Na een minuut of vijf sta ik voorzichtig op. Ik schijn de gang in met de zaklamp. Uit de woonkamer komt geen geluid. Langzaam stap ik verder en richt ik het licht op de sofa. Meneer Nevel hangt ineengezakt tegen het kussen. Zijn hoed staat scheef op zijn hoofd en verraadt een bos grijzend haar. Ik buig me over hem heen en kijk in zijn open ogen, die overtrokken zijn met een witte waas. De mist van de Slaap is over hem gekomen, bedenk ik opgelucht. Maar erg lang zal dat niet duren. Dat restje was misschien maar net genoeg voor een uur of zes.
Ik strek mijn dunne armen uit naar meneer Nevel en begin onhandig zijn mantel uit te trekken. Dat valt niet mee. Het duurt niet lang voor mijn hoofd licht aanvoelt door de inspanning. Uiteindelijk lukt het me toch. Ik trek de mantel aan en verdrink haast in de overvloed aan stof. Grijnzend haal ik de vier zakjes Slaap uit de rechterzak. Die zijn sowieso al voor mij, denk ik triomfantelijk. Maar daar laat ik het niet bij.
In de linkerzak zit de Persoonskaart van meneer Nevel. Daar had ik op gerekend. Iedereen hoort zijn kaart immers altijd en overal bij te hebben. Er rijden voortdurend patrouilles door de stad. Bovenaan op de kaart staat zijn naam, maar die interesseert me niet. Zijn adres wel, en dat staat er vlak onder. Daar moet ik naartoe voor nog meer zakjes Slaap. Ik ken de straat. Het is niet eens veraf, hooguit een kilometer of vier.
Ik tast verder in de linkerzak en daar vind ik ook zijn Sleutelkaart. Ik hoef zelfs niet in te breken!
Luidop begin ik te lachen. Het klinkt hees, maar oprecht gelukkig. Het vooruitzicht aan Slaap maakt een mooier mens van me.
Ik neem de hoed meneer Nevel en zet hem op. Hij zakt haast over mijn ogen. Ik moet er verdomd belachelijk uitzien. Gelukkig heb ik al mijn spiegels verkocht.

In het halletje trek ik mijn versleten sportschoenen aan en ik haal diep adem. Ik zal uiterst voorzichtig moeten zijn, me dicht tegen gevels aandrukken, door tuintjes sluipen. Er zijn altijd patrouilles die gretig boetes uitschrijven of arrestaties verrichten als de avondklok niet wordt gerespecteerd.
Daarna zal ik de woning van meneer Nevel betreden en zijn voorraad Slaap plunderen. Het is vast een bescheiden huisje aan de buitenkant, vol dure spullen binnen. Daarna zal ik met de opbrengst van een aantal zakjes Slaap een hotelkamer huren, en de rest van mijn buit tot mij nemen. De Slaap zal veel langer duren dan vier weken. De kans is heel groot dat het de eeuwige Slaap wordt. Maar ook daar heb ik op gerekend. Misschien wel op gehoopt.

Ik steek nog snel een sigaret op voor ik de voordeur opentrek. De mantel van meneer Nevel is dunner dan ik dacht. De frisse nachtlucht blaast er scherp doorheen. Schuw beweeg ik me door de donkere straat. Gelukkig zijn de straatlichten gedoofd tijdens de avondklok, en zie ik nergens naderende koplampen. Ik schrik me een ongeluk als ik in het maanlicht een kat zie voorbij glippen.
Hou vol, moedig ik mezelf aan. Nog even en je staat in het huis van meneer Nevel. Ik ben bijna aan het einde van mijn straat, als ik verrast word door opkomende mist. Eerst denk ik er niet eens bij na. Ik moet de buurt in de gaten houden, zelf onzichtbaar zijn, opgaan in de omgeving. Ik word me pas echt bewust van de mist als ze me haast volledig omsluit.
‘Nee!’ fluister ik. Al snel zie ik geen hand voor ogen meer. Ik draai me rond en rond. De hoed van meneer Nevel tolt op de grond, zijn mantel danst rond mijn benen. Langzaam word ik naar de grond gezogen. De waas trekt in mijn ogen, sijpelt in mijn oren, vult mijn mond. Ik gil zonder geluid en wapper als een waanzinnige met mijn armen. Maar de mist is nu overal. Mijn hoofd botst tegen de koude kasseien. Ik probeer op te staan, maar word door een onzichtbare hand neergedrukt.
 
De mist trekt pas weg als ik mijn ogen open. Ik draai mijn gezicht weg van het grauwe daglicht dat zich over mijn bed spreidt. Teleurgesteld slik ik mijn tranen weg en reik ik naar het pakje sigaretten op het nachtkastje. Ik slaag erin om met bevende vingers een sigaret aan te steken.
Een zwart kringetje tekent zich af op mijn laken, als ik de sigaret verbaasd laat vallen wanneer plots de deurbel luid begint te rinkelen.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Gitta VR
2 feb. 2022 · 5 keer gelezen · 0 keer geliket