Opgewekt maar toch peinzend doofde Kathy de lichten van haar winkel. Ze wreef zich in de handen. Dikke koude handen. Reeds vijfentwintig jaar had ze een slagerij die ze ‘slagerij, bij Kathy’ noemde, de klanten hielden het op ‘Kathy’, het leven was al moeilijk genoeg. Ze stond er al die tijd alleen voor. Door het harde werk waar ze, op drie weken in juli na, eigenlijk nooit mee ophield was ze in een constante staat van trance geraakt. Haar dagen leken al vijfentwintig jaar exact op elkaar. Tot zaterdag was het werken wat de klok sloeg, op zondag ging ze naar de viswinkel en bestelde ze een schotel vis. Die at ze met een glas witte Moezelwijn. Na dagen in het vlees te moeten graaien vond ze een visschotel er aangenaam en smakelijk uitzien. Ook met de visvrouw kon ze goed praten. Ze deelden dezelfde frustraties. Dat kwam ze te weten toen ze ooit een schotel vongolé vroeg, ze had daar zin in. Annita van de viswinkel zuchtte diep, haalde haar schouders enigszins somber op en staarde naar de grond terwijl ze voorzichtig stamelde: ‘ach, hier wil niemand vongolé. Ze kennen dat niet eens. En als ik er bestel moet ik er meteen genoeg nemen, met als gevolg dat ik binnen de kortste keren rotte vongolé heb. Mij niet gezien.’
Kathy begreep Annita. Ook in haar beenhouwerij was er amper sprake van eens een avontuurlijke vraag. Gehakt met kilo’s, koteletten en vogelnestjes, echt veel verder reikten de verlangens van haar klandizie niet. Ook tijdens de feestdagen was er maar weinig vraag naar een echt wildmenu waar ze zich nog eens uit de naad voor zou moeten werken. Fondue bij de vleet en gourmet. Mensen waren hier lui en niet geïnteresseerd in goed eten maar vooral in veel eten. Soms had Kathy er genoeg van, al wist ze drommels goed dat ze geen andere optie had dan verder doen, de zaak moest hoe dan ook worden afbetaald voor ze kon verkopen.
Toen ze thuis kwam waste ze haar handen volgens een vast ritueel. Eerst nam ze een kraakverse handdoek, rook aan de zeep, deed de warmwaterkraan open, net warm genoeg, iets boven lichaamstemperatuur en begon zich langdurig de handen te wassen, ze nam daarbij twee keer zeep. De zeep geurde naar den. Den of munt, al was dat vrijwel hetzelfde natuurlijk. Ze rookte muntsigaretten. Kathy wilde alles fris, dat kwam natuurlijk omdat ze al jaren in een eerder frisse omgeving werkzaam was. In haar atelier was het altijd fris. Daar hield ze sinds een aantal jaar een chronische stijve nek aan over. De laatste tijd was er iets anders wat haar zorgen baarde, ook vandaag zag ze het opnieuw duidelijk. Haar handpalmen waren bezaaid met rode vlekjes. ‘Slagerseczeem’, ze proefde het woord alsof het een plakje charcuterie betrof.
‘Driehonderd gram gehakt en vijf sneetjes slagerseczeem alstublieft’, ze lachte met haar eigen grapje, bekeek zichzelf in de spiegel en zag dat ze ouder werd. Wie niet vaak in de spiegel kijkt kan zichzelf nog verrassen en vaststellen dat de tand des tijds ongenadig zijn klauwen zet in alles van waarde.
Na het handen wassen, warmde ze een teiltje melk op in de microgolf oven, strooide er een beetje cacao poeder in met één klontje suiker en installeerde zich in de zetel. Ze slurpte quasi geruisloos van haar chocolademelk.
Ze keek ernstig naar de hallogeenspot die spiegelde in het raam. ‘Slagerseczeem’, ze hield het woord even in de lucht. Als het doorbreekt zou dat gewis het einde van haar carrière betekenen. Wat moest ze dan?
Ze nam een dekentje en verstopte haar handen onder een extra kussen.
Wat er ook gebeuren zou, Kathy bleef trouw aan zichzelf. Al wist ze dat haar nog donkere tijden te wachten stonden.