Ik heb vaak de slappe lach. Ik voel het meestal komen.
Het begint met een luchtbel ergens tussen je slokdarm en je ademhalingspijp. Die wordt steeds groter. Het lijkt wel of niet alleen je borstkas gaat uiteen spatten, maar ook alsof je armen en benen opzwellen en je daardoor als een ballon de lucht in zal gaan. Soms kan je de luchtbal weer inhappen, dan blijft je lijf een opgeladen lichaam en durf je nergens meer aankomen of naar kijken uit schrik dat de elektriciteit het geviseerde object gaat opbranden. Maar meestal ontploft de luchtbel vrijwel onmiddellijk, als een zeepbel waarbij kleine spatjes overal rondvliegen en dan liggen te blinken in de zon. Die spatjes lijken iets magisch te hebben. De tinteling is de hele ruimte te voelen. En elk klein spatje kan een nieuwe golf veroorzaken. Die komt dan pas vele tijd later, als een terugslag, een weerkaatsing. Soms minuten na de ontploffing. Als alles alweer in rust is of in rust lijkt. Zoals bij een tsunami die aan het rollen ging, eerst onzichtbaar om dan alles en iedereen te overvallen. Iedereen staart je aan niet wetend wat er gebeurd. Het voorval die alles veroorzaakte is al vergeten of werd door sommigen niet geregistreerd, er is geen link meer tussen de eerste slappe lach en de tweede. Maar voor jou wel. In jouw hoofd heeft alles zich vertraagd en in een loop opnieuw afgespeeld en er werden nog elementen aan toegevoegd. Er werd wat geknipt, geplakt. De timing, de muziek, alles werd nog beter gemonteerd dan hoe het zich echt had voorgedaan. Waardoor de tweede slappe lach veel heviger is dan de eerste en je uiteindelijk met zuurstofgebrek als in een roes zweeft te midden van jouw starende medemensen.
Gisteren las ik een boek waarin de slappe lach door één van de hoofpersonages op eenzelfde manier werd beschreven als hoe ik het ervaar. Fantastisch vond ik dat. De schrijver kende het dus ook. De scène was ook gewoon hilarisch. Op de hoed van een vervelende leerkracht stond in krijt “schiet me neer” geschreven. Het hoofdpersonage, een leerling in die klas, kon maar niet meer opletten. Telkens opnieuw zag hij die woorden. Zijn hoofd duizelde en hij voelde de luchtbel. En dan plots zette een medeleerling zijn vinger in schietstand, richtte naar de meester en zei “pief, poef, paf”. Daar was ze dan: de ontploffing. Ik zag het, ik voelde het. Ik lag zelf dubbel. Zonder verdere context is de slappe lach wellicht onverstaanbaar. Maar ik had de context, tussen alle lijnen door, in de hoofden van de personages, genoeg materiaal om van een flauw mopje een hilarische toestand te maken.
Vandaag veroorzaakte mijn flauw mopje de slappe lach bij mijn partner. We stonden aan de voetbal. De eerste wedstrijd van onze zoon. We hebben allebei niks met voetbal, dus hebben we dit 6 jaar uitgesteld. Maar als een kind 6 jaar lang volhoudt dat dit het liefste is wat hij wil doen dan plooi je. Je gaat twee keer per week trainen en offert zaterdagen en zondagen op om naar de wedstrijd te gaan kijken. Al meteen zie je er de fun van in. Anderhalf uur lang naar mensen kijken is eigenlijk het fijnste tijdverdrijf die je maar kan bedenken. Het is niet voor niets dat je antropoloog wou worden. Eén van de jongens komt constant klagen bij zijn vader. Vader wordt steeds bozer dat de trainer gelijk heeft, dat hij niet snel genoeg is, dat ze niet samen spelen, dat hij teveel klaagt. Ik vraag me af of de jongen voetbal eigenlijk wel fijn vindt. Zijn gezicht vertoont geen enkel plezier en zijn lijf verplaatsen lijkt een zware last vol overtuiging van de teleurstelling die erop gaat volgen. Naast mij staan twee vrouwen met chique namen te gooien alsof hun zoon de uitverkorene is. Elk uitgesproken woord heeft de intentie de ander te overbluffen. Eéntje doet een poging om mij bij het gesprek te betrekken. Ik antwoord beleefd en probeer dan zoveel mogelijk de andere kant op te kijken en mijn oren te verzegelen zodat mijn humeur niet bezoedeld geraakt.
Je focust je terug op je zoon. Dat vrolijk ventje voor wie voetbal puur genieten is. Hij maakt om de haverklap een grappige beweging alsof hij even gehurkt op het grasterrein gaat zitten relaxen. De trainer ziet het ook en schreeuwt dat hij moet rechtop blijven. Hij gehoorzaamt, niet goed wetend wat eigenlijk het probleem is. Je ziet zijn mager lijfje op de juiste momenten van de ene kant van het veld naar de andere vliegen. Om even later weer te relaxen. Zijn reflexen zijn gigantisch snel. Dat weet je al van toen hij peuter was en vliegen en wespen kon neermeppen nog voor jij ze had gezien. Hij frutselt aan zijn tshirt zoals hij ook aan je lange haren frutselde. Af en toe werpt hij jou een glimlach. Je geniet omdat hij geniet. Hij weet dat hij kan scoren. Ook al lijkt hij soms de grasmat te aaien of de vogels uit de lucht te kijken. Zijn focus en niet-focus wisselen razendsnel. De trainer weet dat nog niet, jij wel.
De ploeg van je zoon is een allegaartje beginners, de tegenploeg is een ander allegaartje voor 80% met allochtone achtergrond. Ze zijn allemaal een kop groter en in de breedte kan je zoon er twee keer in. Je partner vraagt hoe dat kan, U12 is toch allemaal van het geboortejaar 2013? Je reageert droogjes dat ze in de tegenploeg misschien niet helemaal zeker waren van het geboortejaar. Waarop je partner dubbel ligt. Durf jij dat nog luidop zeggen, vraagt hij als hij is bijgekomen. Waarop jij begint over je eerste werkplek, waar 80% van je collega's Afrikaanse, Turkse of Italiaanse roots hadden. Adil zijn mopjes waren de beste. Hoe zwaar die job ook was, de slappe lach heeft ons de miserie laten vergeten. Je zoon heeft dat ook begrepen. Zoals Adil zijn bruine huid relativeerde, relativeert je zoon zijn scheel oog. Hij ziet 360 graden lacht hij. Hij leest tussen de lijnen door in de hoofden van de personages en over alle terreinen heen. Hij heeft de hele context. En dat zorgt voor dubbel plezier, ook in het spel.
Het mag, de slappe lach, we schieten niemand neer. Schieten doen we alleen in de goal.