Teksten

Slappe lach

Ik heb vaak de slappe lach. Ik voel het meestal komen. Het begint met een luchtbel ergens tussen je slokdarm en je ademhalingspijp. Die wordt steeds groter. Het lijkt wel of niet alleen je borstkas gaat uiteen spatten, maar ook alsof je armen en benen opzwellen en je daardoor als een ballon de lucht in zal gaan. Soms kan je de luchtbal weer inhappen, dan blijft je lijf een opgeladen lichaam en durf je nergens meer aankomen of naar kijken uit schrik dat de elektriciteit het geviseerde object gaat opbranden. Maar meestal ontploft de luchtbel vrijwel onmiddellijk, als een zeepbel waarbij kleine spatjes overal rondvliegen en dan liggen te blinken in de zon. Die spatjes lijken iets magisch te hebben. De tinteling is de hele ruimte te voelen. En elk klein spatje kan een nieuwe golf veroorzaken. Die komt dan pas vele tijd later, als een terugslag, een weerkaatsing. Soms minuten na de ontploffing. Als alles alweer in rust is of in rust lijkt. Zoals bij een tsunami die aan het rollen ging, eerst onzichtbaar om dan alles en iedereen te overvallen. Iedereen staart je aan niet wetend wat er gebeurd. Het voorval die alles veroorzaakte is al vergeten of werd door sommigen niet geregistreerd, er is geen link meer tussen de eerste slappe lach en de tweede. Maar voor jou wel. In jouw hoofd heeft alles zich vertraagd en in een loop opnieuw afgespeeld en er werden nog elementen aan toegevoegd. Er werd wat geknipt, geplakt. De timing, de muziek, alles werd nog beter gemonteerd dan hoe het zich echt had voorgedaan. Waardoor de tweede slappe lach veel heviger is dan de eerste en je uiteindelijk met zuurstofgebrek als in een roes zweeft te midden van jouw starende medemensen. Gisteren las ik een boek waarin de slappe lach door één van de hoofpersonages op eenzelfde manier werd beschreven als hoe ik het ervaar. Fantastisch vond ik dat. De schrijver kende het dus ook. De scène was ook gewoon hilarisch. Op de hoed van een vervelende leerkracht stond in krijt “schiet me neer” geschreven. Het hoofdpersonage, een leerling in die klas, kon maar niet meer opletten. Telkens opnieuw zag hij die woorden. Zijn hoofd duizelde en hij voelde de luchtbel. En dan plots zette een medeleerling zijn vinger in schietstand, richtte naar de meester en zei “pief, poef, paf”. Daar was ze dan: de ontploffing. Ik zag het, ik voelde het. Ik lag zelf dubbel. Zonder verdere context is de slappe lach wellicht onverstaanbaar. Maar ik had de context, tussen alle lijnen door, in de hoofden van de personages, genoeg materiaal om van een flauw mopje een hilarische toestand te maken. Vandaag veroorzaakte mijn flauw mopje de slappe lach bij mijn partner. We stonden aan de voetbal. De eerste wedstrijd van onze zoon. We hebben allebei niks met voetbal, dus hebben we dit 6 jaar uitgesteld. Maar als een kind 6 jaar lang volhoudt dat dit het liefste is wat hij wil doen dan plooi je. Je gaat twee keer per week trainen en offert zaterdagen en zondagen op om naar de wedstrijd te gaan kijken. Al meteen zie je er de fun van in. Anderhalf uur lang naar mensen kijken is eigenlijk het fijnste tijdverdrijf die je maar kan bedenken. Het is niet voor niets dat je antropoloog wou worden. Eén van de jongens komt constant klagen bij zijn vader. Vader wordt steeds bozer dat de trainer gelijk heeft, dat hij niet snel genoeg is, dat ze niet samen spelen, dat hij teveel klaagt. Ik vraag me af of de jongen voetbal eigenlijk wel fijn vindt. Zijn gezicht vertoont geen enkel plezier en zijn lijf verplaatsen lijkt een zware last vol overtuiging van de teleurstelling die erop gaat volgen. Naast mij staan twee vrouwen met chique namen te gooien alsof hun zoon de uitverkorene is. Elk uitgesproken woord heeft de intentie de ander te overbluffen. Eéntje doet een poging om mij bij het gesprek te betrekken. Ik antwoord beleefd en probeer dan zoveel mogelijk de andere kant op te kijken en mijn oren te verzegelen zodat mijn humeur niet bezoedeld geraakt. Je focust je terug op je zoon. Dat vrolijk ventje voor wie voetbal puur genieten is. Hij maakt om de haverklap een grappige beweging alsof hij even gehurkt op het grasterrein gaat zitten relaxen. De trainer ziet het ook en schreeuwt dat hij moet rechtop blijven. Hij gehoorzaamt, niet goed wetend wat eigenlijk het probleem is. Je ziet zijn mager lijfje op de juiste momenten van de ene kant van het veld naar de andere vliegen. Om even later weer te relaxen. Zijn reflexen zijn gigantisch snel. Dat weet je al van toen hij peuter was en vliegen en wespen kon neermeppen nog voor jij ze had gezien. Hij frutselt aan zijn tshirt zoals hij ook aan je lange haren frutselde. Af en toe werpt hij jou een glimlach. Je geniet omdat hij geniet. Hij weet dat hij kan scoren. Ook al lijkt hij soms de grasmat te aaien of de vogels uit de lucht te kijken. Zijn focus en niet-focus wisselen razendsnel. De trainer weet dat nog niet, jij wel. De ploeg van je zoon is een allegaartje beginners, de tegenploeg is een ander allegaartje voor 80% met allochtone achtergrond. Ze zijn allemaal een kop groter en in de breedte kan je zoon er twee keer in. Je partner vraagt hoe dat kan, U12 is toch allemaal van het geboortejaar 2013? Je reageert droogjes dat ze in de tegenploeg misschien niet helemaal zeker waren van het geboortejaar. Waarop je partner dubbel ligt. Durf jij dat nog luidop zeggen, vraagt hij als hij is bijgekomen. Waarop jij begint over je eerste werkplek, waar 80% van je collega's Afrikaanse, Turkse of Italiaanse roots hadden. Adil zijn mopjes waren de beste. Hoe zwaar die job ook was, de slappe lach heeft ons de miserie laten vergeten. Je zoon heeft dat ook begrepen. Zoals Adil zijn bruine huid relativeerde, relativeert je zoon zijn scheel oog. Hij ziet 360 graden lacht hij. Hij leest tussen de lijnen door in de hoofden van de personages en over alle terreinen heen. Hij heeft de hele context. En dat zorgt voor dubbel plezier, ook in het spel.  Het mag, de slappe lach, we schieten niemand neer. Schieten doen we alleen in de goal.   

Fien SB
21 2

De plas

Ik sta aan de bushalte.De vrouw naast me zucht over de vertraging.Normaal zou ik bevestigend reageren en daar stiekem wat lichtpuntjes tussengooien.En dan kijken hoe haar gezicht opklaart. Een negativist mag je niet te fel bestralen heb ik geleerd. Het moet heel voorzichtig en ongemerkt gebeuren. Daar ben ik goed in. Maar vandaag niet.Vandaag geen opklaring. Mijn arm doet pijn.  En tranen vallen als druppels.   Zoals de dikke regendruppels die in de waterplas aan de rand van het voetpad vallen. De plas lijkt oneindig diep. Ik kan er zo in verdwijnen. Dertig jaar terug in de tijd. Hevige stortbuien. Ik kijk door het raam van het appartement aan zee. Er ontstaat opwinding. Nog even en het platform stroomt over waardoor alle kelders dreigen onder te lopen. Honderd en vier kelders en een paar ingestorte onderaardse gangen uit de tijd van WOI. Gangen die onder de duinen door liepen zeiden ze mij altijd. Wellicht om me bang te maken en zo mijn nieuwsgierige geest lam te leggen. En dan is het zover, één drup teveel, het water loopt over de rand, trap per trap naar beneden. Marraine roept om snel naar buiten te gaan en met een stok in het verstopte gootje te koteren zodat het water op het platform weer weg kan. Ik ben razend enthousiast. Stortbuien vullen mijn voorraad lichtjes aan. Ik grabbel naar mijn regenjasje en spurt op mijn blote voeten naar buiten, waar ik tot aan mijn knieën onder water in dat dunne half-verroeste pijpje zit te prutsen tot ik een doorgang vind en het water wordt weggezogen. Ongelofelijk vind ik dat, hoe die massa verdwijnt in dat klein gaatje. Ik roep van blijdschap naar mijn zussen, broer en marraine dat het gelukt is. Iedereen blij, ook de buren. Ik ben weer de koningin van de waterplas. Zomers met stortbuien doen mij nooit klagen. Het gezucht gaat door en de vrouw heeft bijval gevonden bij iemand aan mijn linkerkant.Ik ben omringd door negativiteit. Maar het raakt me niet.Ik zit in de plas.Waar mooie wolken zijnen dikke druppels mij laten lachen. Hij raakte me wel.Sla me dan had ik gezegd.En toch zag ik het niet komen. De bus zie ik ook niet.Tot de wielen de plas breken.De plas waar ik nog in zat. Ik stap op maar ben verdwenen. 

Fien SB
29 2

De laatste petanquer

Gisteren vond ik tijdens het opruimen een oude zomerfoto met zes zongebruinde mannen op een rijtje: Rob, Ludo, Pier, Georges, Eric en mijn papa. Ik zag het weer helemaal voor mij. Voorbij de kabinetjes op een stuk hard zand bakenden ze met een wit koord hun terrein af. Met een houten plankje aan een lange steel veegden ze het terrein effen. De ploegen werden verdeeld en pas na een uur of drie zagen we de mannen terug onze richting uitkomen. Wij, de families, zaten aan de kabinetjes en passeerden de mannen af en toe als we gingen zwemmen.  Na een paar jaar vervolledigden een Antwerpenaar Toon en twee jonge West-Vlamingen, schoonbroers van Ludo, de petanquers op regelmatige basis. Het koordje viel weg en er kwam een houten scorebordje in de plaats met een zwart en rood pinnetje. Ik was intussen een jaar of tien en mocht al bij het terrein staan kijken. “Fientje geef ons ne keer twee puntjes, meistje” klonk het dan. Waarop ik het rode of zwarte pinnetje verzette. De favoriet van mij en mijn mama was Pier. Pier had spierwit fijn golvend haar tot in zijn nek en, een wit baardje, grijze bril en sproetjes over zijn hele lijf. Pier kwam altijd een uur voor de start van het spel bij ons aan de kabinetjes een babbeltje doen. Mama zat dan met de tranen in haar ogen van ’t lachen. Vaak gierden en schaterden we voor het hele strand. Pier zijn ex-vrouw had een paar stoornissen die hij dan heel gezapig kon nadoen. Hoewel ze zijn leven deels had verwoest kon hij geen slecht woord over haar vertellen. Ze hadden samen een zoon, die niet zo snugger was, en een dochter die de stoornissen van haar moeder had geërfd. Pier was al drie keer afgevoerd met een zware hartaanval. Eén keer lag hij in ’t dodenhuizeke, daar is hij wakker geschoten en  heeft hij alle verpleegsters verbaasd hoe snel hij weer de oude was en de schone “mokstjes” bedankte voor hun goede zorgen. Hij zag de vrouwen graag op zo een zachtaardige manier dat het bij mij is blijven hangen. Pier was een kettingroker en de tussenstop in ’t dodenhuizeke had het hem niet afgeleerd. ’t Was mooi daar aan de overkant zei hij. Hij was niet bang. Hij was hier al langer dan voorzien was. Dus kwam hij petanquen met pilletjes in zijn zak. Mijn papa wist de pilletjes zitten en wist wat hij moest doen. Hoe vaak stond mijn hart niet half stil als er een helikopter op het strand landde? Was het Pier? Bijna jaarlijks werd iemand afgevoerd. De heisa die dan ontstond als de helikopter bleef cirkelen tot er een landingsplaats werd vrijgemaakt, de snelheid waarmee een stukje strand werd afgebakend met donkerblauwe zeilen om de reanimatie te starten, de zandstorm die ontstond wanneer hij weer opsteeg en het lege verlaten gevoel achteraf, het zit allemaal in mijn geheugen geprent. Zelfs nu 30 jaar later voel ik het nog wanneer een helikopter overvliegt. Tot ieders verbazing was er plots die zomer waarop Pier zijn nieuwe echtgenote aan ons voorstelde: een gezellige dame met veel te veel overgewicht. De gezellige dame bleek na wat verhalen van Pier geen fantastische keuze. Op minder dan tien jaar tijd was zijn hele spaarboek erdoor gedraaid en Pier voelde zich meer en meer teleurgesteld in hoe alles gelopen was. Zijn mooi huis in het centrum van de stad waar hij zo graag uit ging werd verkocht en hij verhuisde naar een stacaravan buiten de stadsrand, samen met zijn gezellige dame die intussen door een maagring haar vetrollen voor rimpels had verruild en daarbij wat gezelligheid als tol betaalde. Pier zijn ogen straalden als hij zijn miserie met ons kon delen en we er samen om konden lachen. En vaak moest hij ook een traantje wegpinken of wat verdriet wegslikken. Dat was het moment waarop hij naar mij keek en vroeg hoe het was of welke taartjes ik bakte of hoeveel strandbloemen ik had verkocht. Met de jaren werden die vragen vervangen door vragen naar de liefde. Maar Pier kwam alsmaar minder. De dokters waarschuwden hem dat hij niet veel tijd meer had en dat bleek te kloppen. We gingen niet naar de begrafenis, dat was te zwaar. Met veel moeite en verdriet bracht mijn papa de zomer na Pier’s dood iedereen terug bijeen om de petanque verder te zetten. Mijn andere favoriet Ludo was stiller, maar altijd blij mij te zien. Volgens mijn mama had ik als kleuter bijna zijn scheiding veroorzaakt. Ludo had een vrouw en drie kinderen, dezelfde leeftijd als mijn broer, zus en ik. Op een dag heeft ze het hele strand bijeen geroepen omdat Ludo in mijn mama haar koffietas de melk omroerde nadat hij al de hele dag met mij had gespeeld in plaats van met zijn eigen zoontje. De scheiding vond een paar jaren later plaats. Geen idee of wij er voor iets tussen zaten. Ludo kwam dus wat minder petanquen. Soms was hij er, soms zijn ex en hoe ouder ik werd geen van beide. Het kabinetje werd dan ook alsmaar meer gebruikt door de schoonbroers met jongere kinderen. Die broers werden ook in de petanquegroep opgenomen, wat voor wat extra leven zorgde en de zekerheid dat er elk weekend minstens zes spelers waren. Op mijn zeventien, aan het kabinetje van Ludo en zijn schoonbroers zag ik plots terug zijn zoon. Als kleuters waren we onafscheidelijk en nu we allebei tot mooie tieners waren uitgegroeid sloeg de vonk terug over. We wilden nog wel eens samen spelen en trokken naar het water. De vonk bij mij was maar van korte duur, na twee spelletjes aan het water gingen we samen de stad in. Toen dat avondje uit eindigde met drugs besloot ik verder maar uit de buurt te blijven van mijn kleuterlief. Een goeie beslissing, zo bleek dat later, toen Ludo terug kwam petanquen en meedeelde dat zijn zoon in het gevang zat, zijn dochter flik was geworden en de oudste zoon een nietsnut. Ludo was op dat moment hertrouwd met een militaire. De militaire kwam mee petanquen. Dat werkte enkele jaren tot wanneer een nichtje van Ludo in het spel kwam. Ludo verdween weer jaren en de militaire speelde nog een zomer verder. Toen ook zij verdween vertelden Ludo zijn schoonbroers dat Ludo zich had opgesloten. De militaire had hem zijn levenslust en materiële goederen ontnomen in een loodzware echtscheiding en hij is het niet meer te boven gekomen. Rob was een chique type uit Brussel. Hij was er niet altijd bij omdat hij ook nog tennis speelde en altijd wel ergens een jonger liefje had. Zijn vrouw wist het, maar de schone schijn moest hoog gehouden worden, dus bleef ze glimlachen. Rob kwam na Pier’s dood niet meer spelen. We zagen hem soms nog aan de tennis of op de dijk en dan later alleen nog de schoonzoon en de kleinkinderen. Met Toon werd vaak gelachen omdat hij slechter speelde en wat trager was, maar ze hadden hem er graag bij. Toon kreeg prostaatkanker. Spelen deed hij veel minder. Het oprapen van de ballen deed hij met een magneetje. De kanker was nog maar enkele jaren onder controle of er werd dementie vastgesteld. Hij kwam af en toe nog kijken naar de petanquers en dan ook dat niet meer. Eric was een luidruchtige zongebruinde al vroeg kale man met gouden ketting en dikke bierbuik. Veel te vaak was er met Eric discussie. Eric had nog een ander petanquegroepje. Toen zijn einde naderde en de kanker in zijn hele lichaam verspreid zat bleef hij positief. Zolang hij kon zou hij spelen en een aperitiefje drinken. Hij bleef als voorlaatste over en speelde dus nog een aantal jaren met de nieuwe garde: een paar jongere mannen die hadden gezien dat die petanquers best wel plezier beleefden. Eric en Pier kenden Georges zijn vrouw goed. Het was een duinsletje in de gouden jaren. Of ze Georges bedroog omdat hij vaak knorrig was of andersom kan ik niet zeggen. Wel vond ik Georges als kind maar een rare vent. Toen ik zelf moeder werd en Georges heel lief met mijn eigen kinderen omging begon ik hem beter te appreciëren. Hij zag er toen ook al een opa uit. Maar hoe ouder mijn kinderen werden hoe vaker ik opmerkte dat zijn blik steeds vreemder werd, alsof hij weg was van de wereld. Hij had verdriet over hoe zijn leven gelopen was en zag de toekomst steeds somberder. Hij kreeg antidepressiva, maar kwam er niet meer bovenop. Op een ochtend nam hij zijn fiets, zonder portefeuille, zonder gsm en belandde onder de trein. De sportieve Georges die altijd ging fietsen, zwemmen en petanquen eindigde zonder benen in een rolstoel. Zijn vrouw beheerde zijn telefoon, dus open gesprekken voeren kon ook niet meer. De medicatie tastte zijn brein verder aan en deze zomer stond mijn papa plots aan mijn raam met zijn doodsprentje en immens verdriet omdat zijn sportieve vriend zijn laatste levensjaren opgesloten en verminkt had moeten doorbrengen.  Mijn papa, de laatste van de petanquers, speelt intussen al twee jaar alleen nog met de nieuwe garde. Het scorebord gaat nog mee. Het plankje om het terrein te vegen, het koordje en de meter om de afstand juist te meten zijn achterwege gebleven. Het uur en de plaats om te petanquen hangt niet meer af van de getijden. Het water komt al meer dan 20 jaar niet meer tot aan de kabinetjes. Overal rukken duintjes op. De nieuwe garde gaat na een spelletje petanque niet meer zwemmen of pintelieren, maar recht de fiets op naar huis of gewoon terug in de strandzetel tot etenstijd. Tijden zijn veranderd. De gesprekken nog dezelfde: schunnige opmerkingen over mooie meisjes, commentaar op rare individuen, de kinderen en kleinkinderen, de gezondheid, de nieuwe gebouwen of de toestand van de oude, het weer, reisplannen, evenementen en lekker eten. Mijn dochter speelt af en toe mee, net als ik destijds met Pier en Ludo en zijn schoonbroers. Als ze het scorebordje verzet hoor ik Pier zijn stem. Maar zij herinnert zich enkel Georges en Eric, de rest heeft ze niet gekend. Zij heeft een band met de nieuwe garde. Mijn tijd was de tijd van Pier.  Dat waren dé tijden zegt mijn papa. Profiteer ervan, dat zegt hij ook, want niets komt terug. Wat voorbij is, is voor altijd voorbij.

Fien SB
119 1
Tip

Alsof

Hoe begin je over zoiets?Op het moment dat hij één tiende bezorgd, negen tienden achterdochtig vraagt:"wat scheelt er?"? En je in zijn ogen leest: “je hebt een ander”.Op het moment dat hij geïrriteerd wegloopt en tussen zijn tanden moppert:“ik ben weer tegen de muren bezig, het interesseert jou geen bal wat ik vertel”?En je voelt dat elk weerwoord alleen maar stemverheffing gaat veroorzaken.Of op het moment dat zijn ogen vuren spuwen en hij roept dat hij zich afvraagt wat je daar nog loopt te doen? Hoe vertel je aan diegene waarmee je 22 jaar samenleeft dat je er eigenlijk niet bent?Misschien zelfs nooit geweest.Dat je ergens rondzweeft tussen werelden?En dat die afwezigheid de laatste jaren prominent aanwezig is.Terwijl het voordien soms weken, maanden of misschien zelfs jaren amper merkbaar was voor jezelf en de anderen. Dat die verandering en terugkeer naar je kindertijd en naar tijdloos jou evenzeer overvalt als hem?Maar dat je het daar fijn vindt. Misschien zelfs fijner dan hier? Dat je weet dat jouw werelden niet combineerbaar zijn? Maar dat je jou in die 44 jaar genoeg hebt verzet genoeg geprobeerd er ééntje te kiezen,en je nu moe bent.Dat het hier soms eenzaam is, maar daar niet? Over zoiets begin je niet. Je wil hem niet buitensluiten dus doe je alsof in deze wereld. Af en toe zet je de deur open om mee te verdwijnen, maar hij komt niet. Hij ziet jou niet en toont zichzelf niet.  Beide voeten op de grond, hier en nu en in een ongezamenlijke toekomst.  En jij zweeft, nergens en overal tussen alle tijden heen.

Fien SB
147 7

Geuren

Het is acht uur dertig en ik heb net mijn zoon van tien afgezet, een beetje op automatische piloot wegens de heftige dromen en het gebrek aan zin om de dag te beginnen. In de laan met beuken slaat dat gevoel plots om. De doordringende geur van vossenpipi brengt mij naar de bergen en de rust, ver weg van de onzin. Ik sta stil en kijk naar boven. Het zonlicht valt door de hoge kruinen en ik glimlach. Net op tijd. Ik ben een geurenmens. Als kind nam ik overal mijn doekje, mijn chaudchaud, mee. Die nam dan alle geuren op. Bij groot verdriet wou ik alleen maar mijn gezicht in dat doekje begraven, niets anders kon mij troosten. Pas op mijn tweeënveertigste ontmoette ik iemand met diezelfde uitgesproken band met geuren. Ik dacht dan ook dat ik hem gevonden had, mijn grote liefde. Maar plots was hij weg, zonder verklaring. Zoals mijn dromen abrupt aan een einde komen en me leeg, uitgeput of vol verlangen achterlaten. Af en toe nog een gewaarwording of vage herinnering van wat geweest is, maar nooit duidelijke beelden. En onduidelijkheid sluimert en knaagt voor altijd op de achtergrond. Als een onaf verhaal. Aan het einde van de laan blinkt de maan in de zon. De ongehoorzame maan die niet enkel haar taak om licht in het duister te brengen wil uitvoeren, maar wil mee genieten van het ontwaken van al het moois op aarde. Ik twijfel of ik net als de maan ongehoorzaam zou zijn en alle plannen  maar moet afzeggen om de hele dag in het parkbos door te brengen. Mij bloot te stellen aan geuren, licht en wind, mijn rust. Terwijl ik de baan oversteek voel ik mijn zachte billen tegen elkaar aan glijden. Niets fijner dan rokjes en kleedjes en een warme zomerwind. Ik voel terug zijn vingertoppen over mijn huid, mijn vingers over zijn huid. Er zijn maar weinig aanrakingen die zo volmaakt zijn als de wind.  Ik loop over een tapijt van bomenpollen, hier geen geuren meer. Er ligt nog steeds een stuk schuimisolatie in de vorm van een octopus. Ik foeter op de stad omdat ze bomen in het midden van het toch al veel te smalle voetpad gepland hebben en ik mezelf in een bocht moet wringen om te passeren zonder dat mijn gezicht door de fijne takken gestriemd wordt. Wie komt toch op zo’n ideeën? Het buurmeisje passeert me en wandelt een stukje mee. Ze vertelt dat ze enkele jaren terug met haar papa op dat voetpad is gevallen, op het stukje waar losse kiezelsteentjes over het verzakte smalle voetpad liggen. De ziekenwagen had hun beiden opgehaald. Maar het pad ligt er nog steeds hetzelfde bij. Wellicht moet er eerst eens iemand uitschuiven op het moment dat er een bus komt aangeraasd. We komen voorbij het huis van de buurman dat te koop staat. De buurman is de voorbije tijd meerdere keren gevallen en zit nu in een woonzorgcentrum. Dat is de vierde buur waar we afscheid van nemen, op veel te korte tijd. Met één van hen had ik een grootvader-kleindochter band. Een fiere mooi geklede man met artistieke kantjes en een hoop frustraties en rebellie. Maar als hij mij zag verscheen zijn glimlach en sloeg het gefoeter om in bezorgdheid en complimenten. Ik was nooit goed in afscheid, maar het valt me steeds zwaarder merk ik op.    Net voor mijn eigen huisdeur realiseer ik me dat ik mijn sleutel in de tas van mijn zoontje vergeten ben. Ik zit duidelijk nog half in dromenland. En eigenlijk heb ik geen zin om eruit te komen. Dus ik ga vandaag nog eens doen zoals de maan, me niks aantrekken van de regels en vanuit mijn droomwereld kijken naar alles wat rond me beweegt. Vanop afstand, tot ik helemaal verdwijn.  

Fien SB
48 1

De goddeloze hut in de hemel

Het is donderdag, de voorlaatste ski-dag. Mijn dochter van 12 wil nog één piste doen, maar haar broer en vader hebben geen zin meer. Ze kijkt in mijn richting en vraagt of ze samen met de jongens die ze enkele jaren geleden op diezelfde berg leerde kennen nog één piste mag doen. Hun ouders gaan ook mee zegt ze. Ik zie mijn kans eindelijk een half uurtje voor mij en mijn herder daarboven te hebben, dus zeg ik dat het goed is en dat ik ook meega. We springen alle zes op de zetellift. Het begint harder te sneeuwen. Boven aangekomen willen de jongens met hun ouders zo snel mogelijk naar beneden omdat het te hard waait en de sneeuwvlokken daardoor in het gezicht prikken, maar in plaats van alles goed dicht te snoeren klik ik mijn latten los. De mama van de jongens kijkt me aan en vraagt of ik hier blijf. Ja zeg ik, ik ga even mijn vriend bezoeken, de herder die ik al 27 jaar lang ken en bijna jaarlijks bezoek. Ze kijkt me bedenkelijk aan terwijl ik mijn dochter zeg dat ze goed bij de jongens en hun ouders moet blijven en beneden aan haar papa moet zeggen dat ik wel op tijd zal zijn voor de laatste dal-afvaart. Ze reageert enthousiast op deze verworven vrijheid en verantwoordelijkheid, maar toch draai ik me om met gemengde gevoelens: die van een slechte moeder en een vrijgevochten zestienjarige. In vijf stappen ben ik bij hut van de liftbediende, mijn herder. Nog voor ik de klink kan vastnemen zwaait hij de deur al open en verwelkomt mij met zijn Tirools accent waar ik destijds meteen verliefd op was. Hij schuift een bureaustoel naar me toe en gaat zelf ook weer zitten. Zijn ogen stralen en hij lacht zijn mooie witte rechte tanden bloot. Een warm gevoel gaat door mijn buik. Verdorie wat ziet hij er goed uit na al die jaren. Waar blootstelling aan teveel hoogtezon normaal verouderd lijkt het hem jaar na jaar te verjongen, terwijl mijn tekort aan slaap en teveel aan zorgen duidelijk sporen heeft nagelaten in mijn gezicht. Maar het maakt eigenlijk niet uit, want hij ziet nog steeds dat zestienjarig meisje, dat voelde ik enkele dagen geleden ook al op de eerste ski-dag na drie jaar corona. De hut is uit glas en staal gebouwd, wat heel anders aanvoelt als de houten hut waar we 27 jaar geleden zoveel uren hadden doorgebracht. Zijn GSM heeft de telefoon met opwindhendel en tuithoorn vervangen. Hij bezit ook geen eigen sneeuwscooter meer waarmee hij mij in duizelingwekkende snelheid de berg op kan brengen om me daar helemaal de adem te benemen met zijn vurige zoenen alvorens weer naar de hut af te dalen. Voor de rest lijkt er niet veel veranderd. Er ligt een catalogus van landbouwmaterialen, er hangt een klok en een kruisbeeld aan de muur en hij zit in een warme blauwe jas ingeduffeld vanonder zijn petje naar mij te kijken. Ik zet mijn rode ski-jas open omdat de warmte uit mijn buik naar mijn wangen stijgt. Zijn blik volgt mijn vingers en hij lacht omdat ik het heb opgemerkt en schuift dichterbij met zijn stoel op wieltjes. Ik zucht en lach terug, gooi mijn hoofd in mijn nek en draai eens rond op mijn wieltjes. Ik ben echt weer zestien. We hebben een half uur zeg ik, niet veel maar na elkaar drie jaar niet gezien te hebben ben ik blij met elke minuut. We praten, lachen en kijken. Intussen schuiven zetel voor zetel voorbij het grote raam achter zijn bureau met groene, rode en gele knoppen, hendeltjes en tellers die hij maar half in de gaten houdt. De meeste zetels zijn leeg, hier en daar een tweetal mensen die zich ondanks het slechte weer toch nog de berg op wagen en die door de laatste schok van de lift stuntelend in de diepsneeuw worden gedropt. Het lijkt alsof we onzichtbaar zijn en controle hebben over de hele berg en onderliggende vallei vanuit onze goddeloze stuurhut. Even voelt het zoals in die zomer toen we samen in de herdershut waren, totaal afgesneden van de bewoonde wereld, allebei jong, onwetend en een beetje vluchtend voor de toekomst. Wat heb ik dit gevoel gemist, de tijd die wordt stil gezet, dromen en realiteit die zich met elkaar verweven, alleen nog gisteren en vandaag, maar geen morgen. In die hut lukt het verdwijnen in de tijd zonder enige moeite, thuis moet ik me daar eerst ladderzat voor drinken en dan met een kater op het warm verlaten strand gaan liggen. Ik zucht van geluk. Hij probeert me te overhalen om te wachten tot het hele gebied sluit en dat hij me wel zal afzetten, maar zelfs mijn vrijgevochten zestienjarige had al verantwoordelijkheidsgevoel en dat schreeuwde meestal net op tijd, soms iets te laat boven het tijdloze uit. Mijn blik valt op de lege piste, de dichte mist, de sneeuw en hevige wind en even overvalt me weer de paniek van mijn onbezonnenheden die me in het verleden bijna het leven kostten. Maar de herder liet me al eerder angsten overwinnen. Ik neem afscheid, krijg heel moeizaam mijn latten aan doordat er teveel sneeuw is gevallen, maar dan suis ik door de lucht en giert de adrenaline door mijn lijf. De laatste skiër, veertigplusser en moeder van twee kinderen die even terug zestien wou zijn. Af en toe moeten we ons hoofd eens leeg maken, morgen vergeten, ons hart volgen en vertrouwen dat alles goed komt.

Fien SB
57 2

Azuren roes

Er volgt weer een bocht. Door die slippartij een tiental jaren geleden spannen al mijn spieren op als hij weer eens voorbij steekt op die bochtige baan langs rode rotsen die opduiken uit de nachtelijke zee.  Als we eruit vliegen belanden we op die witte muur bedenk ik, maar dat gaat na al mijn verzoeken en aanwijzingen nog steeds niet door zijn hoofd. De kinderen zouden dan eindelijk weten waar de airbags uit tevoorschijn komen grap ik in gedachten. En ik, ik zou er niks van merken.  Sinds onze lange wandeling langs het strand en door de jachthaven zit ik in een roes en ben ik weer overal en nergens in tijd en ruimte. Als de koude wind me wegbrengt naar de schapenstal waar de herder en ik 5 jaar geleden in enkele tellen oogcontact een jeugdige zomerliefde herbeleefden, als het gefluit, gekraak en geklingel tussen de boten me 35 jaar jonger maken en me wandelend aan de zijde van mijn vader marine verhalen laten beluisteren, dan brengt het contact met die muur me vast naar nog ongrijpbaardere dromen en herinner ik me wellicht nog vaag een compleet gevoel vooraleer de lichten van de ambulance mijn licht doven.  Ik denk aan de twee vrouwen, elk met twee kinderen, die tegen een muur reden om zich van t leven te beroven, de ene overleefde het niet maar de kinderen wel, de andere overleefde t wel maar één van de kinderen niet. Het andere kind werd mijn liefje toen we 14 waren, maar hij haalde de 40 niet, ik wel. En ik ben er elke dag blij om. Het enige waar ik spijt van heb is dat ik dat liefje niet nog meer liefde gaf, want nu kan het niet meer. Gelukkig scheren we de witte muur voorbij. Ik zie de Poolster nog steeds. En rechts een laatste streepje donkeroranje gloed boven de heuvels. Weer een bocht. Nu duiken de twee heuvels vol lichtjes op, witte, gele en groene. Ook hij houdt van lichtjes bedenk ik. En van snuisteren en de juiste golflengte. Zelf onze stappen zijn op elkaar afgestemd. Daar dacht ik ook aan tussen de boten, aan mijn nieuwe liefde die met mooie liedjes en vleugjes magie uit de lucht kwam gevallen en me voorzichtig mee in de wolken tilde. Dat is het heerlijke aan de duister die langzaam valt en een snijdende wind die je verhindert te praten. Het maakt gedachtenloopjes mogelijk naar geliefden die waren en geliefden die komen, naar overal en nergens. Weer een bocht en weer een klein strandje. Het licht van de auto maakt de pikzwarte zee heel even terug azurblauw. En denken dat ik een hekel had aan deze azurkust als kind. Misschien door het geslenter of door de sfeer van geheimen die we van thuis meezeulden of door de voor mij verwarrende toestand van miljonairsvillas en overvolle terrassen terwijl clochards tussen palmbomen schuilden voor de mistral of eerste wintervorst. Ik weet het nog steeds niet, maar ik herinner me dat ik ook dan vaak in een roes ging. Op de radio klinkt je t'aimais, je t'aime, je t'aimerai. Ik kan niet meezingen, want mn stem is weer weg. Het komt nu steeds vaker voor dagen zonder stem en nachtelijk hoesten.Thuis neem ik direct hoestsiroop en een glas wijn na het eten of omgekeerd, denk ik, als een verslaafde. Verslaafd ben ik zeker, aan de liefde en aan de roes van de azurkust, waar alle tijden door elkaar lopen, mijn hart onderweg is en mijn hoofd op hol, naar overal en nergens.

Fien SB
50 1

Mooi en haai

Ik zit in bikini in de anti-pijn zetel in de zon, op een werkdag. Ik heb weer te weinig mijn gedachten een loop laten nemen, teveel antwoorden ingeslikt, teveel vrolijke praatjes geforceerd, teveel tranen verstikt. Samen hebben ze een stapeltje gevormd in mijn vijfde ruggenwervel. Mijn spieren waren daar niet mee akkoord en leggen me nu al drie dagen lam. Lam van de pijn. En pijn moet je genezen met genot. De bijtjes zoemen. In de struiken zitten vogeltjes te tsjilpen, heel zacht zoals ik het graag heb. En de kip scharrelt wat blaadjes aan de kant. Ik probeer die rust op te zuigen, maar in mijn hoofd spookt die vervelende mail van begin deze week. Woest werd ik ervan. Ik heb teveel geleefd om op het matje geroepen te worden door een onbekwame leerkracht. Dat mijn zoon de afspraken niet naleeft en zijn enthousiasme storend is zou ik geloven als andere leerkrachten dit konden beamen, maar laat nu net het tegendeel waar zijn. Mijn zoon is lief, aandachtig en werkt goed mee. Raar toch dat het in de klas zedenleer uit de hand loopt? Zou het niet kunnen dat mijn vragen over de inhoud van de lessen (zijnde films die niet geschikt zijn voor achtjarigen en waar geen enkel verband te vinden is met zedenleer) zodanig veel irritatie hebben opgewekt dat mijn zoon nu nog meer geviseerd wordt? Zo’n mails verstoren de rust in huis. En als je thuis komt na een lange vermoeiende dag op het werk, omdat de pijnstillers net niet lang genoeg hun werk deden om als een normale mens te functioneren, dan wil je alleen maar rust. Geen kind dat huilend straf zit te schrijven en tussen de tranen door iets brabbelt van “ik heb zoveel energie en ik vind de les zo leuk, ik kan er niet aan doen dat ik zoveel energie heb, ik wou dat die energie op was”. Ook geen wederhelft die dan brult “ja, neem de suikerklont maar eens goed vast, zo gaat hij de boodschap zeker begrijpen”. Thuis zouden we moeten kunnen doen wat we willen, zonder rekening te houden met gefrustreerde juffen en regeltjes van hoe de opvoeding hoort te zijn.    Woest ben ik ook omdat de mooie kat uit de buurt steeds weer de vrijheid van Lucy, mijn kip, beneemt. Zodra Lucy vrij in de tuin loopt ligt ze op de loer, klaar om toe te slaan. Lucy komt dan onder zacht gekakel onder mijn zetel gekropen op zoek naar bescherming. Zo is het toch steeds weer bedenk ik, wezens die denken dat alle terreinen de hunne zijn en wezens die hun plaats en vrijheid afstaan zonder er lang bij stil te staan. Niet dat ik niet van katten hou, integendeel, maar waarom zit moed en vrijheid niet beter verdeeld? En wat met pijn? De ene niks, de andere een leven lang? Mag ik dan hopen dat de portie pijn tenminste in verhouding staat tot de portie geluk die we toebedeeld krijgen? En niet in het hiernamaals wel te verstaan. Over het hiernamaals mogen ze zeggen en schrijven wat ze willen. Ik leef hier en nu. Dat ik leef wordt tegenwoordig ook bevestigd door mijn smartwatch. Ik die weinig of niet met technologie bezig ben, heb sinds kort binnenpretjes nu ik merk dat liefde dan toch een beetje meetbaar is. Die hartslag van mij maakt soms rare sprongen dankzij bijzondere mensen die niet zomaar toevallig mijn pad kruisen, maar wel heel goed getimed op afspraak komen om te zorgen dat pijn en geluk in verhouding blijven. Net als de zon die fijne straaltjes door een dik donker wolkendek stuurt om een “ooo” te laten ontsnappen in plaats van een “aaa”. En van al dat moois word je haai, zelfs zonder pijnstillers. En een haai kan onbekwame juffen beter aan.

Fien SB
59 2

Stilstand

Ze ligt op het immens lege strand, al meer dan 40 jaar haar woestijn. Het is warm, haar ademhaling gaat snel, haar hoofd voelt ijl en haar spieren verlamd. Na jaren verzoeken en smeekbedes is het stilstaan van de tijd eindelijk terug uit het verleden. Alles lijkt warm bevroren. Een opeenvolging van zomerse terrasavonden met teveel drank en te weinig slaap hebben de deur voor de stilstand opengezet. Wat heeft ze die gemist. Geluiden worden vervormd tot tijdloze achtergrond die niet doordringt, lawaai vermomd als stilte. Er is de wind, het gekrijs van een kind, de berisping van een vader, wat vrolijk gekwetter en af en toe gedonder uit de haven. Net zoals 30 jaar geleden toen ze daar lag op datzelfde strand, een tiener na haar eerste avondje uit, een immense nadorst en het vermogen die te stillen met een duik in de frisse zoute zee als de afstand tot de zee geen fata morgana in de woestijn had geleken. Boven het witte belle epoque gebouw met kopergroene koepels zwermen meeuwen kriskras door elkaar. Voor velen een onrustig, chaotisch, onheilspellend tafereel als in een Hitchcock-scène. Voor haar vandaag, vertraagd, zweverig en bedwelmend rustgevend. Haar hoofd is een verzamelplaats van scènes uit haar dromen, uit films, uit het dagdagelijkse leven: te absurd, te gruwelijk of te sprookjesachtig om geloofwaardig te zijn. Ze beleeft en herleeft ze steeds opnieuw en sommige periodes alles door elkaar, zoals de meeuwen, maar dan versneld. Dat zijn vele levens in één. Vandaar dat het stilstaan van de tijd soms net op tijd komt opdat die vele levens terug één zouden worden. Ze kijkt naar de lucht en ziet steeds minder. Haar ogen open, maar gesloten. Vijf minuten stilstand lijken een eeuwigheid. En zonder eeuwigheid geen tijd, geen leven, geen vele levens inéén.

Fien SB
37 1

Een dag zonder zin

Vandaag heb ik er geen zin in. Er lijkt geen einde te komen aan de regen en de lage temperaturen. Een vriend post een bericht: “Maak deze natte dag maar een beetje natter (zelf in te vullen hoe). Geniet van je dag. Laat je maar eens goed verwennen!”. Op alle andere dagen was deze post voldoende geweest om weer zin te krijgen -op vlak van goesting en (zelf)verwennerij hoor ik blijkbaar eerder bij de mannelijke stereotypen die om de zeven seconden aan seks denken- maar vandaag niet, ik overweeg het wel even, maar bedenk dan dat vandaag gisteren nooit kan overtreffen. Vandaag ben ik terug Edouard Péricourt uit 'Au revoir là-haut' van Pierre Lemaître -de gekheid nabij- en wil ik met een masker met pauwenveren op mijn kop, helemaal naakt, de Kortrijksesteenweg op. Niets anders dan die zotte euforie kan het heden en verleden draaglijk maken. Daarbij wil ik me echter niet laten omverrijden zoals Edouard. Nee, ik heb niet al die energie gestopt om met de gevolgen van mijn non-comformisme te leren omgaan, om me dan op een hoogtepunt ervan te laten omverrijden. Ik wil gewoon wat naakt rondlopen en zo net genoeg energie en zin krijgen om terug met de illusies te kunnen omgaan en naar een volgende euforisch moment toe te werken. Mijn verjaardag, volgende maand. Die periode rond mijn verjaardag is best wel moeilijk. Hoe ik het ook draai of keer, rond die tijd komt het verleden en de totale onzin van gisteren en vandaag weer boven. Misschien moet ik dit jaar een verjaardagsfeest voor collega’s organiseren om eindelijk werk te maken van die door corona uitgestelde teambuilding? Een echt feest, geen beleefde bijeenkomst, maar total losgehen. Zoals de verfijnde Ines uit de film Toni Erdmann wanneer ze net voor de start van haar feestje beslist dat ze naakt de deur gaat openen en de genodigde collega’s er enkel naakt wil inlaten. Gedaan met de hypocrisie, het slaafse bestaan, terug naar de essentie. Terug naar mij, die naakte met veel levenslust en zin. Dat het maar verder regent, vanavond ga ik die verdomde slakken te lijf. Geen respect meer voor die veelvraten die de energie van een hele gemeenschap in één nacht verwoesten. Ik, de tuinier, die uren tijd heb gestoken in het ideale klimaat waarin de zaadjes konden groeien, de zon die haar kracht heeft afgestaan en de kracht die het zaadje uit zichzelf heeft geput om blaadjes te vormen. Dat allemaal verloren zien gaan, dat leidt tot een dag zonder zin en dagen zonder zin tot waanzin.

Fien SB
54 0

Knisperende lolly's in oorlogstijd

Het was donker en stilde golven glinsterden zonder geluidgeen mens op straatbehalve dat ene paar onder het zwakke lantaarnlichtals in een filmset. Hij 500 kilometer van huis, voor het werkzoon van een Joodse vader en Palestijnse moederglanzend lang zwart haar met pijpenkrullenamberkleurige grote ronde ogenlosse broek en lange zwarte jasspeelse tred. Zij 5000 kilometer van huis, op vakantiedochter van Gentse bourgeoisiestijl blond haargroene ogenzomers kleedjevoorzichtig volgend. Hij praatte er op losstak een kauwgum in haar mondomdat haar mond te vies rook om te kussen dacht zemaar hij kuste haar nietstak vervolgens kaaschips in haar monden praatte verderaf en toe een danspasje of theatraal gebaar.In haar mond vormden de kaaschips en kauwgum een vieze brijde walgelijke smaak eiste al haar aandachtzijn lieve woorden drongen niet meer doormaar nu kuste hij haar wel. Misschien rook haar mond nu zoals hij dat wouhaar deed het kokhalzeneen vreemde gewaarwording in combinatie met de opwindende kussenin een donker portiekin een lege vreemde badstadop een eerste datemet een vreemde man die recht van de catwalk leek te komen. De laatste date was heel anders... Op een vroege ochtendop de hoek van de straat wachtte hij haar opnam haar kin in zijn hand fluisterde Principessazette zijn zwarte hoed op haar hoofden kuste haar daarondernam haar dan bij de handen huppelde aan haar zijdeeen voet op en af het trottoirtot bij de snoepwinkelkocht haar daar een lolly met knispertjes wachtte vol verwondering en met kinderlijke ogentot de knispertjes in haar mond zouden ontploffenen een vreugdekreetje veroorzakenzij zag vuurwerk hij toverde hun leven tot een speleen feest.In zijn appartement haalden ze herinneringen ophij wou haar nog eens onder de douchewaste haar haren met bloemengeurstiftte haar lippen roodlegde haar op bed. Ze wandelden terug naar de bushaltehij opnieuw honderduit vertellend zij voorzichtig om het betoverend verhaal niet te doorbrekenhij terug naar zijn stad in oorlogzij terug naar haar huisen bij elk nieuwsbericht over een bomaanslag die hartverscheurende vraag"zat hij op die bus?"      

Fien SB
56 2

Gerookte zalm

Dit weekend was ik met het gezin op wandel in de duinen. Eind februari, staalblauwe hemel, felle zon en een gure noordoosten wind, mijn favoriete winterwandelweer. Het teveel aan zand in de schoenen van onze zoon is de aanleiding voor een rustpauze en meteen ook een rookpauze van mijn wederhelft. Hij installeert zich op de top van een duin, hoog genoeg om de zee te zien en toch voldoende beschut voor de wind. Na 20 jaar samenzijn smelt ik nog steeds bij dat aangezicht en ik diep mijn gsm uit mijn zakken om dat beeld vast te leggen, maar zodra hij door heeft dat ik hem in mijn vizier hou verkrampt zijn pose, als ware het een geweerloop die op hem gericht werd. De sigaret verdwijnt ergens achter zijn zijde en helemaal onwennig en betrapt perst hij de rook zo onzichtbaar mogelijk tussen zijn lippen. Samen met het ontspannen beeld van mijn rebelse roker verdwijnt meteen ook het verliefde gevoel in mijn buik. “Je zat daar zo mooi met je sigaret, ik wou een foto nemen”, zeg ik nog in de hoop dat ogenblik te herstellen. “Toch niet met een sigaret”, is zijn antwoord. “Ah, zijn we in zo’n tijdperk aanbeland?”, reageer ik teleurgesteld. De gsm gaat terug in mijn zak en ik vlei me neer in het zand, als een schaapherder in de weide, ogen half dicht en hoofd op waakstand. Mijn zalm is een schaap geworden. Gerookte zalm schotelde mama vaak voor als voorgerecht. Mama die zo graag feestjes gaf en iedereen volgestouwd en gemarineerd in de vroege uurtjes naar huis liet gaan. Wat verlang ik naar die grote living van mijn ouderlijk huis waar in de wintermaanden elk weekend een mist van sigarettenrook hing, een mist die een hoop geheimen verhulde en waar enkel luid gelach en felle stemmen doorheen schalden. Zoals de stem van tante Zjet, wiens echte naam ik pas op latere leeftijd heb leren kennen, Georgette. Tante Zjet leek voor mij recht uit de 19de eeuws luxueuze paleizen van de Russische tsaren te komen, een opvallende vastberaden verschijning. Zij was voor mij een voorbeeld van rebellie, een vrouw naar mijn hart. Een grote struise dame met witte korte haren, die zodanig opgekruld waren dat het leek alsof ze nog een mooie haardos had terwijl je er los doorheen kon kijken en die naargelang de successen van de kapper bovenaan een ietwat gelige schijn vertoonden zoals de vergeelde muren van rokersruimten, wat wel heel toepasselijk was. In mijn hoofd zit tante Zjet met haar immens robuuste lichaam, fel rood getinte lippen en wit gepoederd gezicht in een waas van rook aan tafel en weergalmt haar rauwe maar opgewekte stem doorheen de hele living. Tante Zjet was niet lijkbleek, maar rookwit tot grauwgrijs, door haar haar- en huidskleur, de poeder en de sigaretten. Ik had nog nooit een lijk gezien, maar als mijn nonkel de begrafenisondernemer lijkenverhalen boven haalde aan die rokerige feesttafels dan zag ik steevast de kleur van tante Zjet. Nochtans kon geen dame zo vol leven zitten als zij. Ze droeg opvallende kleren, had een uitgesproken mening en liet die steevast horen. Zagen en klagen deed ze niet, ze wou vooral lachen en genieten. En dat kon je als zij aan tafel zat. Zeker wanneer iemand over de katholieken begon. Dan rukte ze hevig aan haar sigaret, hief haar hoofd lichtjes rechtop en produceerde de opvallendste rooksignalen alvorens ze haar, tegen dan van de rook dooraderde, blauwe ogen groot opzette om met een diepe bas stem “zwiegt mien over die zot mè z'n crèmekerre” te roepen terwijl haar vuist op tafel belandde. Als de paus zo over haar rood gestifte lippen kwam was het de uren daarop hilariteit alom, zwol de dompige waas van rook alleen maar verder aan en werden de feestvierders nog meer gemarineerd. Helaas zijn al die sterke dames met hun flair en optimisme van de jaren 20 en de schrijnende ervaringen uit de jaren 40 intussen uit mijn leven verdwenen. De één al vroeger dan de andere, maar ze lieten allen hun afdruk op mijn bestaan. Tot mijn eigen verbazing in die mate dat deze dames tijdens een alledaags zondagnamiddaguitstapje in de duinen alweer een monoloog met mezelf uitlokken. Wat is er fout gegaan bedenk ik dan? Die hypocrisie waar Tante Zjet een hekel aan had lijkt wel alom aanwezig. We halen standbeelden naar beneden, op de stadsscholen worden de maaltijden vegetarisch, we organiseren fit-challenges op het werk en schamen ons zo erg voor onze verslavingen dat we het alsmaar stiekemer en gejaagder gaan doen. Intussen gaan we gewoon door met overal oorlog voeren en grondstoffen in andere landen plunderen, massaal vlees produceren en zitten we 10 uren per dag aan ons scherm gekluisterd zogezegd om genoeg te verdienen om vrij te zijn, terwijl we de vrije uren die ons resten toegeven aan onze verslavingen zonder ervan te genieten omdat het door de westerse maatschappij ingebakken schuldgevoel elke vorm van genot onderuit haalt. Dat ook mijn wederhelft zijn rebellie heeft laten varen en zich schuldig voelde over een sigaret waar hij zichtbaar van genoot doet me panikeren. Als we hier in de natuurlijke duinen omringd door een zee van zand, met een handvol wandelaars aan de vloedlijn en een paar kiters tussen de schuimende golven, dat wijzende vingertje en die bekritiserende blikken voelen, waar kunnen we dan wel nog vrij zijn? Waaraan denk je vraagt hij omdat ik te lang stil ben. “Aan de rokerige living en uitgerookte treinwagons” zeg ik terwijl ik opsta. Ik klop het zand van mijn kleren, knipper de dromerige rook uit mijn ogen en sla een arm om onze dochter. “Kom we gaan naar huis”. “Wat eten we vanavond?”, vraagt ze. “Gerookte zalm”, zegt mijn wederhelft. “Zolang het maar geen schaap is”, denk ik.  

Fien SB
92 1
Tip

Zigeunerin

Ik zit alleen aan de ontbijttafel. Mama ligt in de hangmat met de ogen dicht. De zon maakt haar haren glanzend goud. Met haar vrolijke roze bloemenjurk lijkt ze wel een klein prinsesje die geniet van de zon. Maar dat doet ze niet. Als mama daar zo ligt zoekt ze haar tao. Ik hoorde haar daarover praten met een vriend en heb dat woord eens op google opgezocht. Tao is het Chinese woord voor “weg”. Ik dacht eerst dat ze de weg naar Brussel kwijt was, want ze heeft al de hele maand de trein niet genomen. Maar toen ik het aan de juf vroeg zei ze me dat die weg eigenlijk symbool is voor rust. Ze vergeleek het met het zenmoment in de klas wanneer we rustige muziek op zetten of elkaar masseren wanneer er teveel drukte was. Dat vind ik altijd heel fijn. In de klas is het soms zo lawaaierig dat mijn hoofd zou ontploffen. Soms word ik dan heel kwaad en dat vind ik zelf eigenlijk niet leuk. Mama zegt dat het leven te kort is en de wereld te mooi om onze tijd te verspillen met kwaad zijn. Zij wordt bijna nooit kwaad, zij zorgt voor zen bij ons thuis, en voor zonneschijn. Maar die zon is al een paar weken verdwenen. Misschien was het ook lawaaierig in mama's hoofd? De dokter zegt dat mama ziek is omdat ze teveel werkt en te weinig slaapt. Maar dat denk ik niet, want mama valt na het eten altijd in slaap voor tv. En ze is nooit kwaad als wij 's nachts wakker worden. Nee, ik denk dat het de schuld is van de vaatwasmachine. Door die stomme machine is mama haar tao kwijt en is de zen in huis verdwenen. En daarom ligt ze nu stil in de hangmat en laat ze mij alleen aan de ontbijttafel zitten. Mama had al wel 100 keren aan papa gezegd dat de vaatwas stuk was en de glazen en borden nooit meer proper waren. Papa zei dan dat mama er teveel vuile borden in stak. Dat begreep ik niet... een vaatwasser maakt de vuile borden toch proper? Elke keer opnieuw heeft mama de vaat dan maar met de hand opnieuw gedaan en zei papa dat hij de vaatwasser had gerepareerd. Maar na een week was hij steeds opnieuw stuk. Daarnet was het opnieuw zover. Mama was al lang wakker en zat met mijn broer voor tv toen ik opstond. Omdat ik niet alleen zou moeten ontbijten kwam ze in de keuken de vaatwasser leeg maken. Ze trok de vaatwasser open en haalde er één vuil kopje uit, bekeek het en zette het terug in de machine. Ze deed de deur weer dicht en ging naar buiten. Zonder iets te zeggen ging ze met gesloten ogen in de hangmat in de tuin liggen. Daarom zit ik nu alleen aan de ontbijttafel. Ik doe mijn ogen dicht net als mama in de hangmat en zoek mijn tao. Voor mij staat plots een blij meisje met lang zwart krullend haar en een lange wijde groene rok met roze bloemen. Ze lijkt op een zigeunermeisje. Maar aan haar groene ogen herken ik mijn mama, ogen die blinken als diamanten. Rond haar middel heeft ze een mooie zilveren ketting met kleine pareltjes en belletjes. En in haar oren dansen de grote fel gekleurde oorringen die ik voor haar gemaakt had. Ze loopt lachend naar de vaatwasser, zwiert de deur open en neemt er een bord uit. Ze begint met haar handen te draaien en het bord maakt sierlijke bewegingen door de lucht. Mijn hartje wordt helemaal warm van dat dansen en van de muziek. Muziek? Waar komt die muziek plots vandaan? De muizen die mama's bureaukast elke winter vol strontjes achterlaten staan in de hoek van de keuken. Ze hebben elk een instrument: een banjo, castanjetten en een accordeon. Mama had de muizen op verschillende manieren proberen verjagen, maar ze kwamen elke keer terug. Nu zijn ze haar gezelschap en vindt ze het niet erg om elke lente een grote schoonmaak te houden. Om mama te bedanken voor haar geduld spelen ze nu haar lievelingsmuziek. En de zigeunerin danst en danst. Plots trekt ze de keukendeur open en zwiert het dansend bord de tuin in. Ze gooit haar haren naar achteren en slaakt een juichende kreet van plezier, van opluchting. Dan neemt ze nog een bord, draait een rondje en gooit. En nog één, en nog één, steeds sneller. De muizen spelen steeds luider, de dans wordt steeds zwieriger, het aantal kapotte borden en kopjes in de tuin steeds groter. Ze dansen en maken muziek tot de vaatwasser leeg is. Dan gooit de mooie zigeunerin de deur van de vaatwasser dicht, geeft mij een hand en samen stappen we naar buiten. Daar staat mama's lievelingspaard met kar: een klein indianenpaard met bruine en witte vlekken. In de hangmat ligt de prinses die ik niet ken, een traan rolt over haar wangen. Naast mij in de kar zit mijn mama, de zigeunerin. Samen gaan we op weg, op zoek naar onze tao.

Fien SB
152 5

Nieuwe oude toestellen

We hebben gisteren samen met papa boodschappen gedaan. Dat vind ik meestal fijn. Aan de kassa kan ik papa altijd overhalen om bloemen mee te nemen voor mama. Maar gisteren was het extra leuk, want we hebben voor mama een nieuw toestel gekocht. Een oud toestel eigenlijk, want mama houdt van oude dingen. Het is een bruine houten bak waar je grote zwarte platen, een cd-tje en een cassette kan insteken. Wij hebben nog veel cassettes, die heeft mama allemaal bewaard. Sommige waren wel zo oud dat het lintje kapot brak toen mijn broer en ik er wilden naar luisteren. Aan de voorkant van die bruine bak staan er ook nog twee grote draaiknoppen waarmee we een radiopost kunnen kiezen. Het ziet er helemaal anders uit dan ons toestel die we vorige maand kapot gemaakt hebben. Dat toestel had felle lichtjes en een ingewikkelde afstandbediening waar mijn broer en ik volgens mama veel te veel op duwden. Platen had ik nog nooit gehoord, want mama haar platenspeler was al jaren stuk. Ik was best wel nieuwsgierig om te horen welke muziek uit die grote zwarte schijven kwam. Dus dit cadeau zou niet alleen mama, maar ook ons echt blij maken zei ik toen papa in de winkel nog twijfelde. En dat was ook zo. Mama had blinkertjes in haar ogen toen ze gisterenavond de doos open deed. Vandaag is ze dan ook extra vroeg opgestaan. Toen wij beneden kwamen was de tafel op het terras mooi gedekt. De zon scheen al heel fel en mama zat naast de platenspeler. Op de grond lagen verschillende platen. Mama koos een Spaanse plaat omdat de zon scheen. Marcel zijn ogen stonden wijd open toen mama het bruine deksel opende en de grote zwarte schijf neerlegde. En ook ik keek nieuwsgierig hoe ze voorzichtig de naald op de plaat zette. Eerst was er geen geluid, enkel een zacht geruis van het draaien van de plaat en een beetje gekraak van de naald. Maar dan werd de hele ruimte gevuld met Spaanse klanken en pakte mama mij vast om te dansen. Mijn hartje danste van geluk. Mama zegt dan dat ze gelukkig wordt als mijn ogen zo stralen. En dan stralen ze nog meer.  Mama kijkt er al naar uit om ons al haar oude plaatjes te leren kennen. En ook de radio vindt ze geweldig. Die radioknoppen doen haar denken aan de radio van marraine, die nu bijna 100 jaar is. Je hoeft maar aan die ene grote knop te draaien om de post te verzetten en je kan gemakkelijk zien hoever je moet draaien, want een plastic stokje verschuift langs een lijn met nummertjes zoals een meetlat die we in de klas hebben. Geen felle lichtjes of een afstandbediening met teveel kleine knopjes, maar gewoon één grote draaiknop. Mama houdt van simpele dingen en ze zegt dat we tijd moeten nemen om te luisteren en te kijken. Dat doen we te weinig zegt ze, gewoon kijken en luisteren. Het is zoals met haar oude walkie-talkie. Die vindt ze veel leuker dan een gsm. Bij een walkie-talkie kan er maar één persoon tegelijk spreken, de andere moet luisteren. Pas als de persoon die spreekt “over” zegt, krijgt de andere de kans om iets te zeggen. Dat vraagt soms heel veel geduld. En het duurt zo lang, maar het is wel spannend om te wachten tot het jouw beurt is. Met een gsm kan je elkaar continu onderbreken, je kan spreken wanneer je maar wil en het gaat allemaal sneller. Ik vind een gsm wel gemakkelijk, maar voor mama gaat een gesprek soms te snel, want als ze de telefoon neerlegt weet ze niet meer wat er gezegd is. Daarom telefoneert ze niet zoveel. Ik wel, ik praat graag. Papa vindt me een kwebbelkous. Maarzet me naast een oude platendraaier en je hoort me niet meer hoor. Dan word ik een mini-versie van mama en vloeit er soms een traantje van geluk.

Fien SB
13 3

Er is thee tussen hemel en aarde

Ik voel me een winnaar. Niet om de resultaten die ik de voorbije 20 jaren behaalde in de vele en uiteenlopende dingen die ik ondernam, maar een winnaar in het vinden en delen van plezier en geluk. Mijn geldingsdrang en competitiviteit zijn vooral daarop gericht. Een spel moet plezant zijn en voor mij is dat het pas wanneer ik me vol overgave kan smijten, kan uitleven, kan zot doen zonder te moeten streven naar een overwinning. Mijn kinderen vinden dit geweldig. Vooral mijn dochter, die de winnersobsessie van haar vader heeft geërfd en met mij aan de speltafel dus al één tegenstander minder heeft, maar ook mijn zoon die op die manier toch wat plezier beleeft wanneer zijn vader en zus als freaks hun doel willen bereiken. Ik hoef niet de meeste straten of het meeste geld bij Monopoly, ik wil vooral dat het een fair en leuk spel is voor alle deelnemers, ik wil kunnen lachen om mijn eigen succes of miserie. Die euforie voelen om niets te hebben en toch telkens nog net te overleven, de spanning wanneer ik het zoveelste risico neem en alles dreig kwijt te geraken en dan de totale ontlading wanneer het eindelijk zover is, dat is waarom ik speel. Een bezoek aan een casino of spelen op de loterij zou voor mij pas plezant zijn als ik mijn hele hebben en houden op het spel mag zetten en laten we aannemen dat ik daarvoor voorlopig net niet krankzinnig genoeg ben. Ook wedstrijden op sociale media laat ik meestal liggen. Een bericht sharen en dan wachten tot ik verkozen word om dat droominterieur te winnen bezorgt me weinig plezier. Helemaal anders wordt het wanneer ik door een bericht te delen een ander in de prijzen kan zetten. Dat heb ik gisteren dan ook gedaan. “Er is thee tussen hemel en aarde” prijkt in zwart kalligrafisch geschrift op een crèmekleurige theepot. Een kunstwerkje van mijn vriendin die oproept om dit te delen en vriendinnen te taggen die de theepot dan kunnen winnen. Ik bedacht onmiddellijk voor welke van mijn theedrinkende vriend(inn)en dit een passend geschenkje zou zijn en deelde het. Nu is het wél spannend afwachten wie de winnaar wordt, maar het wordt zeker een vrouw. In mijn zoektocht naar een passende match voor het theepotje probeerde ik een genderevenwicht te voorzien om het stereotype van theedrinkende breiende vrouwen te doorbreken, maar tot mijn verbazing vond ik geen uitgesproken theedrinkende mannen onder mijn dichtste vrienden. Heeft thee dan toch iets gay? Als je de serviezen bekijkt zou je zeggen van wel, met uitzondering dan van de neutrale theepot die mijn vriendin wegschenkt. Een espresso in een flinterdun gebloemd kopje met bijhorend schoteltje heb ik nog niet ontdekt. En koffie wordt volgens mij ook in reclamespotjes nog steeds met mannelijkheid geassocieerd. Ik vraag me af of daar al een studie over bestaat? De genderkwestie bleef in mijn hoofd zitten ik geraakte niet in slaap. Ik bedacht dat ik in het verleden wel theedrinkende vrienden had. Allen waren ze lang en slank met lange haren of een woeste baard, een zachte stem en eeuwige glimlach, vegetarisch avant la lettre, vredevol, tolerant en aanhangers van de vrije liefde. Tot ik ze beter leerde kennen en ontdekte dat de vrije liefde slechts in één richting geldig was of gepaard ging met een zeer christelijke opvatting en voortplantingsdrang waarbij voorbehoedsmiddelen uit den boze waren. De glimlach werd al gauw een ijzig wapen om steeds hun zin te krijgen en de tolerantie en vredelievendheid waren uiterlijke schijn waarachter egocentrisch gedrag zegevierde. De herinneringen alleen al deden me huiveren. Misschien voelden vele vrouwen ten tijde van Jane Austen diezelfde rilling na een theekransje of stel ik me het leven eind 18de eeuw te kil voor? Net voor ik in slaap viel besloot ik dat de enige theedrinkende mannen die ik vertrouw gay zijn of verkouden. Wanneer mannen kiezen voor een hete thee met honing omdat de rum die ze de dagen voordien achterover geslagen hebben (in de hoop de microben tegen te houden) niet het gewenste resultaat bereikte, en ze snotterend en hees op de bank liggen alsof het einde nabij is, dan vertonen ze genoeg mannelijkheid om hen te vertrouwen. Dan ben ik overtuigd dat ze me niet sluw gaan onderdrukken onder een ijskoude zachtheid zoals achttiende eeuwse theedrinkende mannen dit deden. Met veel liefde vervoer ik de snotterende mannen tussen hemel en aarde waar ze met thee kunnen aansterken om dan verder te doen alsof ze het sterke geslacht zijn. Spontaan denk ik aan een oud Canadees scheppingsverhaal, waarbij een godin naar een eiland werd gestuurd en daar zo eenzaam was dat ze al het snot die ze uitgehuild had opving in een paardenmosseldeel die ze dan zo goed verzorgde dat er uiteindelijk een man uit ontstond. Misschien moet mijn vriendin de volgende theepot van een kalligrafisch opschrift voorzien “de man ontsproot uit de liefdevolle zorg van de vrouw voor haar eigen snot”? Wanneer dan opnieuw een wedstrijd wordt gedeeld zal ik uit mijn vriendenkring drie stoere mannen taggen die dan bij de volgende novemberdagen ziek op de bank misschien (nog) meer respect voor hun zorgende vrouw tonen. Laat ik er vandaag maar van uitgaan dat ik pech had en er in de toekomst betere theemannen mijn pad kruisen. Voorlopig prijs ik me gelukkig met mijn koffieverslaafden en geheelonthouders die enkel naar thee grijpen als het einde nabij is en schenk ik de overwinning aan één van mijn sterke zorgende vriendinnen.

Fien SB
80 0
Tip

Net geen 98

Jij bent 96, ik 9Jij ligt al meer dan een jaar in bedDe huid van jouw handen lijkt een doorzichtig vliesIk durf het amper aan te rakenBang dat het scheurt als vlindervleugelsJe vraagt hoe het was op schoolEn om koekjes uit de kast te halen als vieruurtjeIk weet dat er geen koekjes zijnZal ik eerst broeder jacob spelen vraag ik?Je zingt mee, je kaken roodWe stralen Jij bent 97, ik 10, mama 40Je ligt nog steeds in bedDe verpleegster houdt een telefoonscherm voor je gezichtJe ziet me niet goed zeg jeEn vraagt wanneer we komenHet mag niet marraine zeg ik nog eensWe zouden je kunnen besmetten met coronaEen beetje zoals tijdens de Spaanse griep Gelukkig kunnen we je wel bellenZal ik nog eens accordeon spelen?Frère Jacques zing je Maar we stralen niet Jij bent 97, ik nog steeds 10, mama intussen 41Ik mag niet naar jou komenMama na 3 maanden eindelijk welHet ging niet goed zei de verpleegsterJe at en dronk niet meerJe ogen gingen amper nog openBehalve voor mamaJij nam vroeger haar hand vastNu neemt zij die van jouZe voelen koel en zachtZe zegt dat het bijna je verjaardag isOf je dan een stuk taart wil?Ja en een glas wijn zeg jeMama lacht vanachter haar mondmasker Haar ogen worden vochtigGoed dat ze ons dat niet kunnen afnemen zegt ze Jij was 97, net geen 98De taart en de wijn kunnen we niet meer delenMama zit al dagen te lezen om te vergetenIk maak een eigen stukje muziekVoor marraine haar begrafenis zeg ikEn dan zijn ze daar haar tranenZe wil dat je haar hand vastneemtEn zegt dat alles goed komtZoals je altijd deedSpeel maar verder zegt zeVoor haar en voor mij  

Fien SB
174 1

De duivenbende

Het is maandag. De lucht is grijs en voelt kil aan. Het is buitengewoon stil wanneer de roltrap me op het plein Zwarte Vijvers in Molenbeek duwt. Er komt me geen geur van warme broodjes of look tegemoet zoals op andere dagen. En ook de helblauwe lucht en de snijdende winterwind waar ik zo van hou zijn afwezig. Er zit dus niets anders op dan zo snel mogelijk te stappen in plaats van slenterend te genieten. Net als ik wil oversteken valt mijn oog op de stoeprand. Of beter in het keelgat van een duif.Keelgat mag je hier zeer letterlijk nemen. Er liggen drie duiven op de stoeprand met elk een gat in hun keel ter grootte van een klein ei. Vol afschuw draai ik me om en loop door, maar ik krijg het beeld niet van mijn netvlies geveegd. Het doet me denken aan die ochtend dat de buurvrouw me kwam zeggen dat Kurt rost Pietje had dood geschoten. Ik was toen 14 jaar en smoorverliefd op Kurt. De buurvrouw wist dat en toch vertelde ze het zonder veel details en liet me dan achter. De buurvrouw was een opgetutte dame uit Brussel die zo deftig en beheersd was dat ze de jonge liefjes van haar man met een zure glimlach verdroeg. Daar stond ik dan, een verdwaalde tiener, met honderden vragen in mijn hoofd, maar ik kreeg geen geluid meer uit mijn mond. Ik had een hekel aan rost Pietje. Als kind vond hij niets leuker dan mij en mijn vriendinnetje te pesten. Zes jaar lang hebben we dat moeten dulden. Tot hij groot genoeg was om zich met andere dingen bezig te houden. Wapens blijkbaar. Ik kreeg direct een schuldgevoel voor alle vloeken die ik als kind over hem had uitgesproken. Misschien was ik echt een heks en was Pietje door mijn schuld dood? Pas uren later heb ik vernomen dat het niet mijn Kurt was die had geschoten en dat het eigenlijk allemaal een ongeluk was. Ze hadden met oude wapens zitten spelen en een kogel die had vastgezeten was los gekomen en recht door het achterhoofd van Pietje gegaan. Misschien waren de duiven ook zo aan hun einde gekomen, door een ongeluk, of door rebelstienergedrag? Hadden de jongens hier op het pleintje al spelend naar elkaar geschoten en waren de duiven ertussen beland? Of was er een burenruzie uit de hand gelopen? Of zouden de bewoners hier dagelijks een aantal duiven schieten om dan lekker gaar te stoven? Dan waren hun ogen groter dan hun buik geweest en dat klopt niet met het beeld dat ik de voorbije jaren ontwikkelde over de bewoners hier. Voedsel wordt hier niet verspild, maar met de buren gedeeld. Nee, de duiven lijken brutaler aan hun einde gekomen te zijn, alsof er een gepantserd voertuig met grote pinnen op de bumper gepasseerd is waarop de drie duiven tegelijk vastgepind werden. Dat moet dan wel zelfmoord geweest zijn, of waaghalserij van een paar jonge duiven die elkaar uitdaagden. De man achter het stuur moet van totale schrik de duiven op de stoep gegooid hebben. Het zou ook geen zicht zijn om in een zwarte geblindeerde wagen met drie duiven als trofeeën vooraan je bumper door Molenbeek te rijden. Dan denkt de plaatselijke politie helemaal dat ze in één of andere maffiafilm terecht gekomen zijn en gewoon in het wild mogen schieten. In gedachten verzonken voel ik de kilte niet meer. Aan het groentewinkeltje ruik ik het verse fruit. Een vlucht lichtgrijze duiven maakt een sierlijke beweging over mijn hoofd. Dat waren de mooie duiven die steeds de aandacht trokken door één of andere kunstzinnige dans. Nooit zag je ze bedelen om eten of zenuwachtig rondpikkelen. Ze leken wel uit prinselijke oorden te komen, enkel om wat schoonheid in de stad te brengen, nooit om onze rust te verstoren. Misschien behoorden de drie dode duiven wel tot een onruststokende gangsterbende en werden ze door de duivenpolitie neergekogeld met de lechees van het groentewinkeltje op de hoek? Ze leken wel gangsters nu ik eraan denk. Het waren niet de verzorgde duiven die respectvol uit de weg gingen en hun behoeften aan de muurkant achterlieten. Nee, de duiven op de stoeprand waren van de vuile bende, die hun groenwitte slijmerige behoeften over het hele plein lieten vallen, zodat je bij regenweer gegarandeerd op je bek ging als je de metro uitkwam. En dan weet ik het plots... De drie duiven stonden wellicht heel hard te lachen wanneer er weer een oudje tegen de grond ging. En deze keer was het oudje in totale woede met zijn wandelstok de duiven te lijf gegaan. Zo is het vast gegaan. En niemand durft de duiven nu weghalen uit respect voor dat oudje. Ik ril nog even en dan verdwijnt de dode duivenbende samen met wijlen rost Pietje voor altijd ergens in mijn achterhoofd.

Fien SB
77 1

Zeemeermin

De lucht is zachtblauw, niet helder, een beetje dof zelf. De zon voelt heerlijk, warm en zacht. Na weken heeft ze haar kracht verloren. Ze prikt niet meer, ze brandt niet meer. Alsof ze de bloemen en planten heeft horen huilen. Die zijn op sterven na dood. De helft van de bladeren hangt slap aan de plant, overlevend op hoop dat er weldra water zal vloeien. De andere helft heeft het opgegeven en ligt dor op de grond, alsof de herfst nog voor de zomer is gekomen. Mijn zoontje van vier had het gisteren ook al gemerkt en riep heel enthousiast “Mama, kijk de blaadjes, het is bijna Sinterklaas”. Maar dat is het niet, het is zomer en de temperatuur is eindelijk draaglijk genoeg om de hangmat in te kruipen. Hupla, beentjes in de lucht en ogen dicht. Mijn gezicht wordt warm. Zachtjes wieg ik heen en weer en bedenk dat ik niet in slaap mag vallen. “Ik mag niet in slaap vallen, ik mag niet....” De zon is weg, de hangmat hangt stil. Alles is stil. De lucht lijkt wel een schilderij. De wolken hebben alle tinten wit en grijs. Boven mijn blote voeten zijn ze verblindend wit als het hemellicht dat je zou zien als je doodgaat. En als ik mijn hoofd in mijn nek gooi zie ik een grote massa blauwzwarte wolken die mijn buik doen kriebelen. Wolken zijn ofwel spannend ofwel rustgevend en als je geluk hebt dan zijn ze het allebei, zoals vandaag. Boven mijn hoofd vermengen zich alle tinten grijs. Ik probeer hun spel niet te begrijpen, maar geniet van het gewriemel om het juiste plaatsje. Ik lig muisstil zodat ik het eerste drupje niet kan missen. Eén drupje, liefst eerst op mijn gezicht en dan ééntje op mijn tenen. Komaan wolkjes... Maar er komt niets. Waarop wacht ik eigenlijk, op enkele druppeltjes om van te genieten? Of wil ik een hele stortbui? De spanning giert door mijn lijf als ik eraan denk. Ik voel de eerste zachte druppeltjes, eerst traag, hier en daar op mijn blote lijf ééntje. Dan steeds sneller en harder, zo hard dat ze alle spanning uit mijn lijf persen en ik heel hard begin te lachen. Dat lachen lijkt al even lang geleden als de regen. Het water stroomt uit de hemel en de energie raast door mijn lijf. De hangmat begint hard te zwieren. Ik moet me op mijn buik draaien en me vastgrijpen aan de koorden. De wind blaast al mijn haren plat achteruit. Behalve mijn froefroe. Die heeft de kapster deze week verkeerd geknipt, waardoor de korte haartjes helemaal recht gaan staan. Ik gil van plezier, mijn benen gaan de lucht in. “Harder, harder!”, roep ik nog. Ik lach, ik leef! De wolken en ik, wij zijn de heersers hier op aarde. En dan wordt het plots muisstil. De hangmat hangt stil en ik hoor niets meer, geen wind, geen regen. Alles staat onder water, het huis, de tuin, de hangmat. De hele wereld staat onder. En het is eindelijk stil. Ik lig terug op mijn rug en bekijk de wereld, de onderwaterwereld. Het water staat ver boven het dak van het huis. De tuin lijkt tevreden, de meeuwen ook. Ze vliegen geluidloos door het water. En ik adem terug normaal, diep onder water. Ik slaak een zucht van geluk. Eindelijk heb ik het gevonden. Ik ben een zeemeermin.  

Fien SB
45 1

Donker in de westhoek

We zitten in de wagen op weg naar de kust. Op de radio klinkt: "Paulo aime les moules frites, sans frites et sans mayo." Ik lach. "Dat is juist", zeg ik tegen de kinderen. Paulo hield zoveel van frieten dat hij eraan dood gegaan is,  zo dik was hij. De kinderen op de achterbank kennen het verhaal al en zingen uitbundig verder.  Ik kijk weemoedig door het raam en ga in gedachten 20 jaar terug in de tijd. Ik zit als achtjarige samen met mijn zus en marraine in de auto. We naderen Wormhout, een klein dorpje in de Franse westhoek. Of zoals Olga het in het Frans-Vlaams zegt "wormhoed". Olga is de nicht van marraine, mijn grootmoeder, en de schoonzus van Paulo. Mijn zus en ik gaan er samen met marraine het verlengd weekend doorbrengen. Zoals elk jaar voel ik me misselijk als ik de woning binnen kom. Het is er donker en ik hou niet van donker. Ik loop zo snel mogelijk door naar de keuken, daar ruikt het gezellig naar koekjes en Franse koffie en komt er licht door het raam dat uitgeeft op het atelier achter het huis. Olga zit op een stoel en biedt ons koekjes aan. Ze doet haar best om Frans-Vlaams te spreken. Haar haren zijn opgestoken in een knot en boven haar grauwe kleren draagt ze een keukenschort. Met haar grijsblauwe ogen en zachte stem heeft ze iets kwetsbaar. Haar huid voelt aan als het fijnste zijde. Naast de sterke vrouw die marraine is lijkt ze wel onzichtbaar. Olga is getrouwd met Lou. Een kleine pezige man met zwart haar, glanzend van de brillantine. Zijn ogen zijn hard blauw en aan zijn linkeroog hangt een steelwrat in de vorm van een bes. Lou maakt vaak grapjes, maar toch zijn we bang van hem. Achter die grapjes schuilt een zeer explosieve man. Dat weten we. Dat weet Olga ook. Daarom zegt Olga niet veel en zit ze meestal in de keuken. Als wij hier zijn zitten we meestal in de tuin of in het atelier. Het is een lange rommelige tuin. De weg door de wildernis is voor ons een heel avontuur. Helemaal achteraan in de tuin staat een klein groen hutje aan een beek. De beek met de ratten is voor ons verboden terrein. Lou zit heel vaak op een bistrostoeltje aan die beek naar de radio te luisteren. Als hij daar zit weten we dat we hem niet mogen storen. Op zijn voorhoofd staan dan twee diepe rimpels en hij trekt zenuwachtig aan zijn sigaret. Af en toe briest hij er iets uit waar we niets van begrijpen. Na afloop van de uitzending zijn er twee mogelijkheden: ofwel keert hij vrolijk en grappend terug ofwel staat hij op ontploffen. In het laatste geval krijg je van de spanning amper je middagmaal door je keelgat. We hopen dan stilletjes dat Olga niets fout zal doen of zeggen en dat we snel terug in het atelier kunnen gaan spelen. Het atelier heeft een dak uit plastic golfplaten en is daarom de enige ruimte waar rechtstreeks zonlicht binnen komt. De linkergevel staat vol oude vergeelde boeken en tijdschriften met daarvoor een lange werkbank. Rechts staat een oude wasmachine en een groen melkkrukje. Mijn zus en ik spelen altijd „boerderijtje” in dit atelier. De wasmachine is de koe die we zittend op het groene krukje melken. Uit de tuin halen we rode bessen die we tussen de werkbank pletten tot bessensap. Of we pletten de bessen tussen de vergeelde bladeren van de kranten en tijdschriften. Vol verwondering kijken we dan naar de schilderijtjes die de geplette bessen hebben gevormd. Maar vandaag loopt ons spel helemaal fout. We hebben op de knop van de wasmachine gedrukt en het water is beginnen stromen. We proberen het nog zelf op te lossen, maar voor we het beseffen staat de hele atelier onder water. We staan doodsangsten uit bij de gedachte dat we Lou moeten verwittigen. Lou ontploft zoals we hadden verwacht. Hij trekt zijn riem uit en stuurt mijn zus naar boven. Ik moet van Olga en marraine in de donkere living blijven. Ik ben doodsbang en bekijk de bezorgde gezichten van de twee oude dames bij mij in de living. Ik begrijp hen niet. Ze vinden Lou zo plezant dat ze zijn woede-uitbarstingen er zwijgend bijnemen. Wat later kruip ik bij mijn zus in het hoge bed in de donkere kamer. Ik verlang naar huis, naar licht. Ik wil weg van die muffe geur, van die akelige sfeer, weg uit die westhoek waar het donker verleden lijkt voort te bestaan. Lou zijn grapjes zullen me nooit meer aan het lachen brengen en Olga zal eeuwig zwijgend op het wit keukenstoeltje voor zich uitstaren, de koekjesdoos in haar hand als zoete troost. Ik neem voor altijd afscheid.

Fien SB
45 1

Opleiding

Vergelijkende Cultuurwetenschappen

Publicaties

Prijzen