S.N.O.B.O.

Jenna
1 nov 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

9.10 u. Nog drie minuten. Ik haalde het kaartje uit mijn zak. Voor de tweeëndertigste keer bekeek ik het adres, dat ik inmiddels uit mijn hoofd kende. De straat klopte, het nummer ook. Boven de deur hing in afgebladerde goudkleurige letters ‘S.N.O.B.O.’, een naam die overeen kwam met de naam op het kaartje dat ik nog steeds in mijn hand klemde. Ik ijsbeerde en probeerde mezelf te overtuigen dat ik hier goed aan deed. Wat had ik te verliezen?

9.11 u. Nog twee minuten. Een kleine week geleden reageerde ik op een advertentie in de streekkrant: “Ben jij ondernemend en dynamisch? Hou je van uitdagingen? Ben je flexibel en denk je ‘outside the box’? Dan ben jij de M/V/of-iets-anders die we zoeken! Stuur je kandidatuur vandaag nog op.” Hoewel de advertentie noch specifieke vereisten noch een duidelijke functieomschrijving vermeldde, waagde ik het erop. Het voorbije jaar had ik honderdentwaalf sollicitatiebrieven verstuurd, waarvan de helft nooit beantwoord werd. Van de andere helft kreeg ik een beleefde brief terug waarin stond dat ze op dit moment geen vacatures hadden, maar dat ze mij zouden contacteren indien een gepaste functie vrijkwam. Een afwijzing meer of minder maakte me dan ook niets meer uit. Enkele dagen later ontving ik al een antwoord. Toen ik de bruine enveloppe opende, was ik voorbereid op de standaard afwijzingsbrief die ik inmiddels woord voor woord kon citeren. Tot mijn verbazing werd ik uitgenodigd voor een gesprek.

9.12 u. Nog één minuut. Ik bekeek het gebouw waar ik voor stond. Het deed me denken aan het cafeetje waar mijn sollicitatiegesprek had plaatsgevonden. Het was een onopvallend, smal pand op de hoek van een ietwat groezelige steeg waar ik in normale omstandigheden geen aandacht aan zou besteden. Ergens in een hoekje van dat cafeetje zat ik met mevrouw Boons aan een petieterig, rond tafeltje. Ze was helemaal niet geïnteresseerd in mijn capaciteiten of vorige werkervaringen. Ze stelde vooral gerichte vragen in de trant van ‘Wat als er, tijdens de werkuren, twee kabouters je vragen mee te gaan op zoek naar het einde van de regenboog? Ga je mee of niet? En indien je meegaat, wat zou je doen met jouw deel van de goudstukken?’ Toen mevrouw Boons uitgevraagd was, stak ze haar hand naar me uit.

“Proficiat,” zei ze, “je hebt de job.”

Verbaasd schudde ik haar hand. Ze stond recht, gaf me haar kaartje en zei: “Ik verwacht je maandag stipt om 9.13 u.” Nog voor ik iets kon zeggen, had ze zich omgedraaid en hinkelde ze het café uit. 

9.13 u. Het was tijd. Ik opende de deur. Klingelingeling.

“Mooi op tijd,” klonk het toen de deur achter me in het slot viel, “daar hou ik van, euh, wat was de naam ook weer?”

“Billie,” zei ik.

“Wel, Billie, welkom in S.N.O.B.O.”

De winkel was vanbinnen groter dan je zou verwachten als je het langs de buitenkant zag. Deze stond vol met hoge rekken en kleine tafeltjes in alle mogelijke formaten en kleuren.

“Vanaf vandaag wordt dit jouw territorium”, zei mevrouw Boons en wees rondom zich. “Zoals je ziet, verkopen we hier allerhande curiositeiten, van zeldzame boekexemplaren tot ongewone snoepjes tot eeuwenoude juwelen tot exotische kruidenextracten. Alles is alfabetisch gerangschikt. Hou het zo, dan vind je alles altijd gemakkelijk terug. Jouw taak simpel: je verkoopt alles wat je hier ziet en je vult de stock aan. Het maakt niet uit met wat, zolang het maar interessant is. Ik kom af en toe langs om alles eens na te kijken. Hierin,” ze duwde een dikke map in mijn handen, “zit alles wat je moet weten in verband met de openingsuren, contacten, budgetten, … Kortom, als je iets moet weten, vind je het daar wel in. Nog vragen?”

Voor ik ook effectief iets kon vragen, sprak ze zelf opnieuw. “Goed zo. Alles wijst zichzelf uiteindelijk wel uit. Dit is je contract,” ze gooide een bundeltje papieren in mijn richting, “teken het en zend het op. Het adres staat op deze enveloppe.” Ze gaf me de enveloppe, het adres was er netjes opgeschreven en in de rechterbovenhoek hing al een postzegel. “De winkel opent over zeven en een halve minuut. Veel succes”, zei ze nog. Ze draaide zich om en hink-stap-sprong de winkel uit.

9. 28 u. Tijd om open te doen. Ik draaide het bordje aan de deur om zodat er nu ‘open’ stond in plaats van ‘gesloten’. Onmiddellijk, alsof er iemand op de wacht had gestaan, klonk de bel. Een man met een lange regenjas, bijpassende hoed en zwarte zonnebril strompelde binnen. Hij vroeg honderdentwee gram gedroogde zeepeperalgen. Mijn eerste klant. Ik was tegelijkertijd enthousiast, zenuwachtig en lichtjes in paniek. Zeepeperalgen, zeepeperalgen, waar zou ik die vinden? Bij de ‘Z’ waarschijnlijk. Ik liep de hele winkel door tot aan de ‘Z’. Zandsteenkoekjes, zatte goudvissen, zebrastrepen, aha hier, gevonden, tussen het zeekaravaan en de zinkmolentjes. Ik nam de grote glazen pot van het rek, hij woog zwaarder dan ik verwachtte, en hinkte ermee terug naar de toonbank. Ik zocht een plastic zakje. Ik trok de lades één voor één open, het leek alsof de toonbank alleen maar uit lades bestond. Eindelijk trok ik er één open waar er in zat wat ik zocht.

“Honderdentwee gram was het, hé, meneer?” vroeg ik.

De man knikte.

"Mag het ietsje minder zijn?"

De man knikte.

“Ik heb jou hier nog nooit gezien”, zei hij.

“Dit is mijn eerste werkdag. En eigenlijk ben jij mijn eerste klant.”

De man reageerde nauwelijks. 

“Dat is dan één zilveren zeepje en drie bronzen bijltjes, alsjeblief”, zei ik. Hij betaalde en toen hij weg was, zag ik dat zijn enorme, dikke, glibberige staart een slijmspoor had nagelaten. Ik zuchtte. Nog maar één klant gehad en ik kon al beginnen dweilen.

11.08 u. Klingelingeling. Ik zigzagde van tussen de rekken – die ik in de tussentijd aan het verkennen was – naar de toonbank.

“Wat doe jij hier?” vroeg ik verbaasd toen ik de ‘nieuwe klant’ herkende.

“Wat een vriendelijk ontvangst, zeg”, zei Triverius. “Ontvang jij iedereen zo? Of enkel je vrienden?”

Triverius is één van mijn huisgenoten. Van nature was ze een panda, maar zij vond dat diezelfde natuur een grote fout had gemaakt. Ze zag er langs de buitenkant niet uit hoe ze zich vanbinnen voelde, als een zebra. Daarom beschilderde ze haar vacht met zwart-witte strepen.

“Nee, natuurlijk niet”, zei ik. “Wat vind je ervan?"

"Ziet er tof uit", zei ze terwijl ze rondkeek.

"Wat kom je eigenlijk doen?" vroeg ik.

"Je steunen op je eerste werkdag", zei Triverius.

"Echt?" vroeg ik sceptisch.

"Natuurlijk", zei ze met gespeelde verontwaardiging.

"En Faro? Slaapt die nog?" vroeg ik.

Triverius knikte. Faro is een andere huisgenoot en tevens mijn beste vriend sinds, sinds altijd eigenlijk al. Hij werkte op dat moment als nachtwaker in een ijssalon. Hoelang dat nog zou duren, wisten we toen nog niet. Zijn vorige job als snoepverkoper was hij al na anderhalve dag kwijtgespeeld. In plaats van de snoep te verkopen, bouwde hij er kastelen, ridders en snoepspuwende draken mee die niemand dan mocht aanraken.

"En Carioca?" vroeg ik.

"Die zit op het dak te mediteren. Hij wil niet gestoord worden."

Carioca was mijn derde huisgenoot. Hij was sjamaan van opleiding, maar zat nu in een periode dat hij niet goed wist wat hij wou doen. Daarom hield hij zich de laatste tijd vaak bezig met mediteren, dan kon hij beter nadenken.

"Dus eigenlijk kom je langs omdat je je thuis verveelt?"

"Zo kun je het ook stellen, ja."

"Dan heb je geluk. Ik ben daarjuist iets tegengekomen dat perfect zou zijn voor jou.” Ik kronkelde terug naar de ‘Z’ en zocht de rol met ‘zebrastrepen’. “Wat denk je hiervan?” vroeg ik.

“Dat zou echt goed van pas komen”, reageerde ze enthousiast.

“Hoeveel denk je nodig te hebben?”

“Zo’n twintig vierkante meter zal wel voldoende zijn.”

“Dat is dan vijf zilveren zeepjes en twee bronzen bijltjes.”

“Amai, dat is ook niet goedkoop. Kan je er geen vriendenprijsje van maken?”

“Dat kan ik echt niet maken, het is mijn eerste werkdag. En daarbij, denk aan al de verf die je nu gaat uitsparen.”

Klingelingeling. Een nieuwe klant sprong naar de toonbank. Ondanks zijn zwanennek torende hij er nauwelijks boven uit. Dat had veel te maken met het feit dat die nek balanceerde op een geel-bruin gestreept kattenlijfje waar twee kikkerbilletjes onder uit piepten.

“Je bestelling ligt klaar”, zei hij met een verbazend diepe, hese stem.

“Welke bestelling?” vroeg ik. Hij negeerde mijn vraag compleet.

“Je kan ze op dit adres komen halen.” Hij gaf me een dubbelgevouwen A8’tje. Ik leunde naar voren om het aan te nemen.

“Ik zal het straks, tijdens de middag komen ophalen. Dan is de winkel toch gesloten.”

“Ik zal het doorgeven”, zei de koerier en hopte terug naar buiten.

11.59 u. Ik draaide het bordje ‘open’ terug om naar 'gesloten'. Mijn eerste halve werkdag zat er al op. Al bij al was alles goed meegevallen.

“Moet je echt nu gaan?” vroeg Triverius. “Ik had gehoopt dat we samen iets konden gaan eten over.”

“Ik moet wel. Het is een bestelling voor de winkel”, zei ik. “En daarbij, het is niet ver. Volgens dat briefje is het in deze straat. Het zal wel niet zo lang duren.”

“Ik ga mee”, zei Triverius. “Ik kan je helpen dragen.”

“Klinkt goed”, zei ik. Ik had helemaal geen idee hoe groot of hoe zwaar die bestelling zou zijn. "En dan gaan we erna snel iets gaan eten."

12.07 u. We stonden voor de deur. Er hing een briefje op: Gelieve bestellingen achteraan af te halen. We gingen langs achteren en kwamen terecht in een enorm magazijn. Een kangoeroe met een oranje, papieren hoed en paarse strik huppelde ons tegemoet.

“Euh,” begon ik aarzelend, “ik kom een bestelling ophalen.”

“Naam?” vroeg de kangoeroe.

“Billie”, zei ik.

Ze nam een klembord uit haar buidel en overliep een lijst. “Die bestelling staat wel niet op mijn naam”, zei ik. De kangoeroe zuchtte.

“Op wiens naam dan wel?” vroeg ze.

“S.N.O.B.O. Of misschien Boons”, zei ik.

“Mevrouw Boons?” vroeg de kangoeroe. Ik knikte. “Ah, ben jij de nieuwe?” Ik knikte opnieuw. “Aangenaam, ik ben Akila.” Ze stak haar poot uit. “Adriaen!” brulde ze. Een oudere man met felgekleurde hanenkam kwam aansloffen op schoenen die minstens maat 48,7 moesten zijn. “De bestelling voor mevrouw Boons”, zei Akila. De oudere man schuifelde weer weg. “Hoelang werk je er al?” vroeg ze toen Adriaen uit het zicht verdwenen was.

“Vandaag is mijn eerste dag”, zei ik. Ze bekeek me van top tot teen.

“Succes”, zei ze.

“Dank je”, zei ik. “Tot nu toe is alles vlot verlopen. De rest zal ook wel meevallen.”

“Misschien. Ik hoop dat je het langer volhoudt dan de anderen.”

“Hoezo?” vroeg Triverius.

“Wel,” zei Akila en ze dacht eventjes na, “eentje is het na een uur afgestapt omdat hij bijna werd opgegeten door een verzameling kikvorsschorpioenen. Een ander had een gaslek veroorzaakt en heeft het niet overleefd. En je directe voorganger is verloren gelopen in het doolhof dat achter de winkel ligt. Allez, dat denken we toch. We hebben hem nooit meer teruggezien.”

Ondertussen kwam Adriaen terug met drie kartonnen dozen

“Hoeveel weegt het?” vroeg Akila aan Adriaen.

“Drie kilo tweehonderdzevenenvijftig en een half.”

“Dat zijn dan drie opdrachten”, zei Akila tegen me.

“Hoe bedoel je?” vroeg ik niet-begrijpend.

“Zoals ik het zeg. Je bestelling kost drie opdrachten. Jij voert die uit en dan kan je je dozen meenemen.”

“Dat gaat toch niet te lang duren?”

“Wees gerust. Het zijn drie kortjes. Klaar voor opdracht één?”

Ik knikte. Akila gaf me een groot blad groen papier. “Hier”, zei ze. “Maak er een mooie hoed van.”

Dat was niet zo moeilijk. In één, twee, drie had ik dat blad papier omgevormd tot een prachtig hoofddeksel. Akila nam het aan, keurde het grondig, gooide haar oranje hoed weg en zette de nieuwe op haar hoofd.

“Opdracht één heb je volbracht”, zei Akila. De tweede opdracht luidde als volgt: ‘Zing van achter naar voren Altijd is Kortjakje ziek terwijl je op en neer springt op één been en je armen in de lucht houdt.'

Dat klonk gemakkelijker dan het was. Ik ben drie keer opnieuw moeten beginnen.

"De derde en laatste opdracht is," zei Akila, "sta langer stil dan die lantaarnpaal."

“Welke lantaarnpaal?” vroeg ik.

“Die daar.” Akila wees naar een paal die enkele meters verder in een hoek stond.

“Dat meen je niet? Dat duurt eeuwen.”

“Je kan de bestelling ook hier laten.”

“Nee nee, ’t is al goed.”

Ik positioneerde me zo comfortabel mogelijk en bleef stil staan. Ik bleef staan en bleef staan om daarna nog wat langer onbeweeglijk stil te staan. Ik begon kramp te krijgen in mijn rechterkuit en mijn neus begon te kriebelen. Na wat wel een eeuwigheid leek, moest de lantaarnpaal niezen. Wat een geluk voor mij.

“Voilà, de betaling is in orde”, zei Akila. “Tot de volgende keer.”

18.13 u. Ik kwam thuis en een geweldige geur drong mijn neusgaten binnen. "Het ruikt heerlijk", zei ik.

“Het is je lievelings,” zei Faro, “gebakken spruitvogelfilet.”

“Mmm”, likkebaarde ik.

“Het is bijna klaar”, zei hij. “Triverius,” riep hij, “dek jij eens de tafel.”

“Wat denk je ervan?” vroeg Triverius toen ze de keuken binnenparadeerde.

“Het staat je prachtig”, zei ik. Ze had de lap zebrastrepen die ik haar had verkocht, omgetoverd tot een prachtig pak.

“Hoe was je eerste werkdag eigenlijk?” vroeg Faro. “Nog bestellingen moeten afhalen?”

“Nee, gelukkig niet”, zei ik.

“Nog veel verkocht deze namiddag?” vroeg Triverius.

“Dat viel mee. Enkele giftige reuzenpaddenstoelen, een paar doorgespoelde goudvissen en wat zure zoethoutstokjes”, zei ik. “Zit Carioca nog altijd op het dak?”

Triverius schudde haar hoofd. “Hij zit nu in de kastanjeboom.”

“Moeten we hem niet gaan zeggen dat het eten klaar is?” vroeg ik.

“Hij wou absoluut niet gestoord worden”, zei Triverius. “En daarbij, als hij honger krijgt, zal hij wel naar beneden komen.”

“We kunnen aan tafel”, zei Faro.

Eindelijk. Ik scheurde van de honger.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Jenna
1 nov 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket