Op een goede vrijdag staat de vaat van gisteren
in het druiprek, ze volgt geen recept, het geknetter
van de vonk die overslaat als ze de gaspit opendraait.
Het gesuis sust haar. Ze wacht tot de pan suddert.
met de schort aan roert ze in het maal.
Zet de kookwekker aan en laat de honger garen.
ongedurig en onvoldaan sluipt hij binnen, de piraat die aast
op de buit, slaaf van de roes. Hij giet de wijnglazen vol
zet ze op een dienblad, gekruide geuren drijven
naar het tafellinnen. Het buffet dampt, mondwater vloeit
schuif aan! bedien u! Het feest van de smaak mag beginnen.