Stupid Cancer

Quies
5 nov 2013 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Ze liep de gang met de witte muren door met haar hoofd naar de grijsblauwe tegels gericht. Haar felrode schoenen vielen op tegen de donkere kleur van de tegels maar ze besteedde er geen aandacht aan. Ze keek voorbij die rode schoenen op die grijsblauwe tegels.

Wat ze voor zich zag was een vrolijke jongen met twinkelende bruine ogen. Ze wilde de kamerdeuren niet zien. Ze wilde de zieke kinderen die in de bedden achter de matte glazen lagen niet zien. Eigenlijk wou ze zich het liefst van al omdraaien en weglopen, richting de lift en uiteindelijk de buitenlucht. Maar dat kon ze niet. Haar voeten eindigden voor de deur met het nummer 332.

Langzaam liet ze haar blik omhoog glijden tot ze de zwarte cijfers voor haar zag. Even haalde ze diep adem voor ze haar vingers rond de klink krulde en de deur openduwde. Het geluid van de verschillende machines drong haar oren binnen. Luide piepjes van een machine die probeerden de vrolijke jongen die net nog in haar gedachten was verschenen in leven te houden. Een infuus hing aan een kapstok, de vloeistof druppelde naar beneden met een constante snelheid, gleed zijn arm binnen en gaf zijn lichaam wat meer kracht om te vechten tegen de kankercellen die zich in zijn lichaam hadden verspreid. Maar ze zouden hem niet genezen. Het zou enkel zijn leven verlengen.

“We geven hem maximum nog twee maanden,” zei de dokter voorzichtig, met zijn blik op het dossier voor zich gericht. Hij durfde de familie van de patiënt niet aan te kijken. Het brengen van slecht nieuws was een van de dingen die hij hartgrondig haatte aan zijn job. Langzaam keek hij omhoog, zijn grijze ogen vol medelijden. Hij zag hoe het meisje wezenloos voor zich uitstaarde terwijl ze probeerde te bevatten wat zijn woorden betekenden. Hij had het al zo vaak gezien. Hij wendde zijn ogen weer af en prutste ongemakkelijk met zijn pen. Niet goed wetend wat hij kon zeggen.

“En een longtransplantatie?” vroeg ze fluisterend, haar stem balanceerde op het breekpunt.

Ze richtte haar ogen op de donkere kijkers van de dokter, haar ogen vol glanzende hoop.

“Er zijn uitzaaiingen, een transplantatie zou niets uithalen,” zei hij zacht toen het een paar tellen stil was geweest.

Het meisje schoof haar stoel bruusk naar achter en stond op terwijl ze probeerde te vechten tegen haar tranen. De groene deuren flitsten langs haar voorbij terwijl ze door de gang liep, voorbij de liften, ze wilde geen halt houden, ze wilde enkel weg uit dit gebouw, weg van het slechte nieuws.

Ze trok de deur naar de trappenhal open en liep zo snel ze kon de stenen treden af naar de inkomhal. Haar handen duwden de dubbele toegangsdeuren open en een frisse wind sloeg haar onmiddellijk in het gezicht. Ze sloot even haar ogen en liet de wind haar tranen drogen. Haar broer zou maximum nog twee maanden leven.

Twee maanden.

Acht weken.

Eenenzestig dagen.

Ze bleef rennen, haar voeten brachten haar haast automatisch naar het parkje waar ze zo vaak hadden gezeten. Ze liet zich neerzakken op het houten bankje waar ze zo vaak op waren neergeploft. Tranen welden op uit haar ooghoeken en vielen neer op haar groene broek. De watervlek werd opgezogen door de stof en spreidde zich uit tot een ronde natte plek, die meteen groter werd toen er weer een druppel op neerviel. De verschillende woorden die in het hout waren gekerfd verdwenen achter haar rug. Het waren zo van die typische tekstjes die verliefde pubers er altijd in krasten als ze tot over hun oren verliefd waren. J L en zo van die dingen.

Een lichte glimlach gleed om haar lippen toen ze aan die tekstjes dacht. Hoeveel verhalen hadden zij en haar broer er niet rond verzonnen?

Die gaan trouwen.

Die gaat eerst een kindje krijgen op haar zestiende en dan gedumpt worden.

Die gaan nog lang samen zijn.

Die gaat bedrogen worden.

Het was zo’n spelletje waarbij ze even hun eigen problemen konden vergeten en zich konden verliezen in een verhaal dat niet van hen was.

Ze zuchtte eventjes lichtjes terwijl ze bedacht dat haar ouders voor de eerste keer in maanden niet tegen elkaar waren beginnen schreeuwen, daar in het kantoortje van de dokter toen hij hun het slechte nieuws meldde.

Haar vader had voor het eerst in een zeer lange tijd zijn arm rond de schouder van haar moeder geslagen en haar tegen zich aangedrukt. Een baken van troost vormend voor de vrouw waar hij eens zoveel van hield.

Langzaam liep Alexia op het bed af waar haar broer in neerlag. Zijn borstkas ging zachtjes op en neer, zijn ademhaling was zwak maar zijn ogen waren alert en volgden elke beweging die zijn zus maakte tot ze neerzakte op de houten stoel naast zijn bed. “Hej Milan,” zei ze zacht terwijl ze haar hand uitstrekte en zijn hand in de hare nam.

“Hej Alex,” antwoorde hij zwakjes. Zijn stem klonk schor.

“Moet je wat water hebben?”

Hij knikte. Alexia nam het waterflesje dat op zijn nachtkastje stond in haar hand en schroefde de dop eraf. Toen boog ze zich over haar broer heen en bracht de opening naar zijn mond. Met trage slokken dronk hij van de vloeistof die zijn keel meteen verzachtte. Hij liet zijn hoofd weer in zijn kussen zakken en sloot zijn ogen eventjes.

“Bedankt,” zei hij toen.

Alexia schroefde de dop weer op het flesje en plaatste het weer op de gladde ondergrond van het nachtkastje. Haar broer stak zijn hand naar haar uit en ze nam hem tussen haar handen voor ze weer ging neerzitten op de harde stoel. Haar ogen vielen op de fauteuil aan het raam en even twijfelde ze of ze hem niet zou vervangen met de houten stoel waar ze nu op zat om het haarzelf wat comfortabeler te maken maar die twijfel verdween meteen weer toen haar blik op de ogen van haar broer viel. Ze kon hem nu niet loslaten.

“Het leven is zo fucking klote,” gromde hij.

“Ik weet het,” antwoordde ze zacht.

“Ik was echt een dwaas om drie jaar geleden te denken dat ik dit wel zou overleven.” Alexia slikte even. Ze wilde er niet over nadenken. Ze wilde dat haar broer zijn mond hield. Maar ze kon het niet over haar hart krijgen om hem tegen te houden. Het was duidelijk dat hij behoefte had aan iemand die naar zijn frustraties luisterde.

“Met al die nieuwe technieken. Je zou denken dat ze die stomme kanker op een of andere manier wel zouden kunnen genezen.” Hij lachte schamper. “Ik was zelfs zo naïef om te denken dat ze me wel een nieuwe long zouden geven moest die van mij me uiteindelijk helemaal in de steek laten.”

“Ze konden het niet doen Milan, het zit overal.”

“Nu wel.”

Het bleef een tijdje stil terwijl ze elk in hun eigen gedachten verzonken waren.

“Hoe gaat het met mam en pap?”

Alexia zuchtte.

“Goed denk ik, ze houden zich sterk, ze hebben geen ruzie meer gemaakt sinds de uitspraak van de dokter. Ik denk dat ze eindelijk beseffen dat ze nog steeds van elkaar houden en dat er meer is in de wereld dan ruzie en onnozele discussies.”

“Niet moeilijk als hun zoon op sterven ligt.”

Alexia kromp ineen.

“Zeg dat niet,” fluisterde ze.

Haar broer keek haar met betraande ogen aan.

“Ik wil niet doodgaan,” snikte hij terwijl hij zich vastklampte aan de arm van zijn zus. Een mengeling van gevoelens steeg op bij het meisje. Ongemakkelijkheid, verdriet, angst, medelijden.

“Ssssht,” zei ze zacht terwijl ze met haar duim over zijn hand streek. Ze wou zeggen ‘het komt allemaal wel goed’ maar dat kon ze niet. De woorden bleven steken in haar keel. Ze kon de leugen gewoonweg niet over haar lippen krijgen.

“En dan te denken dat ik mijn laatste twee weken in een stom ziekenhuisbed moet doorbrengen.”

“Ik smokkel je wel eens naar buiten, als is dat het laatste wat ik doe,” zei Alexia.

Ze richtte haar ogen op die van haar broer en die wist dat ze elk woord meende.

“Hoe ga je dat voor elkaar krijgen?”

“Ik neem wel een rolstoel van op de gang, ’s avonds zijn er sowieso minder verpleegkundigen en dokters aanwezig. Ik smokkel je wel naar buiten als ze pauze nemen.”

“En hoe wil je hier tot de avond blijven? Je weet toch dat het bezoekuur straks afgelopen is?”

Er klonk al wat meer levensenergie door in zijn stem terwijl hij zich vastklampte aan het sprankje hoop dat hij nog eens de buitenlucht zou kunnen voelen op zijn klamme gezicht. Alexia’s hart begon sneller te kloppen terwijl het plan steeds meer vorm kreeg in haar hoofd. Toen ze de hoopvolle blik in de ogen van haar broer zag wist ze dat ze koste wat het kost moest zorgen dat het haar zou lukken.

“Ik ga straks even naar buiten zodat de mevrouw aan de balie zeker ziet dat ik weg ben, er komt sowieso nog een verpleegster bij je langs om alles te controleren voor ze een pauze nemen, stuur me een sms als hun pauze start. Ik glip terug het gebouw binnen zodra de vrouw achter de balie achter een koffietje ofzo is. De rest lijkt me logisch. Ik neem een rolstoel vanop de gang, help je erin en duw je naar de lift. We kunnen via de nooddeur naar buiten gaan en die open houden zodat we niet via de hoofdingang moeten.”

“Staat er geen alarm op die nooddeuren?”

“Ik hoop van niet.”

Haar broer keek haar even weifelend aan.

“Kunnen we het niet beter vragen aan een verpleegster straks voor je voor niets al die moeite doet?”

Alexia moest lachen.

“Soms ben ik echt dom.”

Milan moest ook lachen.

“Als je dat maar weet,” antwoordde hij wat een stomp tegen zijn schouder opleverde.

“Au,” pruilde hij.

Alexia rolde met haar ogen. “Klein kind.”

Enkele minuten later klonk er een klop op de deur.

“Kom maar binnen!” riep Milan.

De deur werd geopend en een verpleegster kwam binnen, gehuld in de typische witte broek en T-shirt. Ze hield een blauw klembord tegen haar borst gedrukt.

“He Milan, ik kom je infuus eens nakijken.”

“Waarom doe je dat eigenlijk nog als je toch weet dat het binnen twee weken gedaan is?”

“Als ik dat infuus er nu zou uithalen zou het nu meteen al gedaan zijn met je.”

Milan hield wijselijk zijn mond.

“Mevrouw?”

De verpleegster leek Alexia nu pas op te merken.

“Ja meisje?”

“Is er een mogelijkheid dat ik Milan even mee naar buiten kan nemen voor een wandeling, hij is zijn kamer een beetje beu gezien.”

“Normaal gezien is het het beste dat hij gewoon plat op het bed blijft liggen,” begon ze. “Maar ik denk dat we wel eens een uitzondering kunnen maken,” vervolgde ze toen ze de hoopvolle blikken in de ogen van de pubers zag.

Milans glimlach kon niet breder zijn.

“Maar ik denk dat we best eventjes wachten tot de pauze anders gaat de hoofdverpleegkundige ons misschien meteen weer naar de kamer sturen. Ik zal hen wel zeggen dat ik nog eventjes naar het toilet was ofzo.”

De verpleegster noteerde een paar dingen op het witte blad dat op haar blauwe klembord geklemd zat en keek toen via het matte glas de gang op.

“De pauze is begonnen,” zei ze zacht terwijl ze een verpleger volgde die door de gang richting het vergaderzaaltje liep op het einde van de gang.

Alexia wandelde de gang op en probeerde zo min mogelijk geluid te maken terwijl ze haar handen rond de handvaten van een rolstoel klemde en hem richting de kamer van Milan rolde. Ze plaatste de rolstoel naast zijn bed en de verpleegster hielp Milan in de rolstoel te gaan zitten. Alexia nam de handvaten vast en terwijl de verpleegster de kapstok waar het infuus aanhing vooruit rolde gingen ze op weg. Een luide ping kondigde aan dat de lift was gearriveerd en Alexia keek even angstig om in de richting waarin ze de verpleger enkele minuten geleden hadden zien verdwijnen maar blijkbaar had niemand het gehoord.

Een zacht zoemend geluid vulde de lift terwijl hij langzaam neerdaalde richting de begane grond. De verpleegster knikte de receptioniste vrolijk toe voor ze de draaideuren inliep die naar buiten leidden.

Milan haalde diep adem en sloot genietend zijn ogen toen hij het koele avondbriesje over zijn gezicht voelde glijden. De geur van regen drong zijn neusgaten binnen en zachte druppeltjes landden op zijn bleke gelaat. Maar dat kon hem niets schelen, hij genoot van de koele druppels die op zijn klamme huid vielen. Alexia duwde de rolstoel langzaam vooruit terwijl ze om het gebouw heen liepen richting een klein grasveld aan de zijkant van het ziekenhuis. De takken van een eikenboom wiegden zachtjes in de wind en zijn bladeren ritselden. Milan nam het geluid van de krakende takken en de ritselende blaadjes genietend in zich op.

Hij had nooit gedacht dat hij die simpele geluiden ooit zo hard had kunnen missen.

“Ik moet ervandoor,” verbrak de verpleegster de gelukzalige stilte die tussen hen inhing. “Anders gaan ze zich afvragen waar ik blijf, blijf nog twee minuutjes en keer dan terug naar boven, voor de pauze om is.”

Alexia knikte en de verpleegster ging er haastig vandoor.

“Weet je wat ik nog mis?” vroeg Milan zacht.

Alexia richtte haar ogen op haar broer.

“Het geluid van vogels.”

En alsof dat een magisch spreukwoord was klonk er plots een luide oehoe van een uil op. Alexia moest lachen. Milan werd aangestoken door het vrolijk geluid van de lach van zijn zus en lachte vrolijk mee.

Even leek het alsof hij geen dodelijke ziekte had.

Alsof ze allebei op het houten bankje zaten in het park terwijl ze niet probeerden te denken aan hun ruziënde ouders.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Quies
5 nov 2013 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket